Home

Parket bij de Hoge Raad, 16-12-2014, ECLI:NL:PHR:2014:2537, 13/06277

Parket bij de Hoge Raad, 16-12-2014, ECLI:NL:PHR:2014:2537, 13/06277

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
16 december 2014
Datum publicatie
13 januari 2015
ECLI
ECLI:NL:PHR:2014:2537
Formele relaties
Zaaknummer
13/06277

Inhoudsindicatie

HR: art. 81.1 RO.

Conclusie

Nr. 13/06277

Zitting: 16 december 2014

Mr. Aben

Conclusie inzake:

[verdachte]

1. Het gerechtshof te ’s-Gravenhage heeft bij arrest van 2 december 2013 de verdachte ter zake van “medeplegen van doodslag, voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid te verzekeren” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren. Voorts bevat het arrest een bijkomende beslissing.

2. Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur één middel van cassatie voorgesteld.

3. Het middel klaagt dat uit de bewijsmiddelen het bewezenverklaarde opzet en het medeplegen niet kan worden afgeleid c.q. dat het hof de hierop toegesneden bewijsverweren heeft verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen.

4. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

“hij op 25 april 2012 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft zijn mededader met dat opzet een geladen vuurwapen op [slachtoffer] gericht en vervolgens meerdere malen de trekker van dat vuurwapen overgehaald en (aldus) meerdere kogels afgevuurd op [slachtoffer], ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten poging tot diefstal in vereniging (met geweld) en/of poging tot afpersing in vereniging (met geweld), en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer aan dat feit straffeloosheid te verzekeren.”

5. Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:

“1. Een proces-verbaal van bevindingen camerabeelden juwelier [A] d.d. 21 mei 2012 van de politie Haaglanden met nr. 2012087521. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 126 e.v. van de bundel genaamd AMBTSHANDELINGEN en GETUIGENDESKUND. en RHV):

als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:

Ik zag op de camerabeelden dat op 25 april 2012 omstreeks 12.31 uur [verdachte] (hierna [verdachte]) en [betrokkene] (hierna [betrokkene]) de [a-straat] te 's-Gravenhage overstaken. Hierna liepen zij rechtstreeks naar juwelier [A] toe. [betrokkene] drukte op de deurbel. Hierna drukte [betrokkene] de deur open en liep eerst [betrokkene] en hierna [verdachte] de juwelier binnen. [verdachte] keek in een vitrine. [betrokkene] liep naar een andere vitrine. [slachtoffer] (hierna het slachtoffer) liep richting de vitrine waarbij [betrokkene] aan het kijken was en wees naar iets wat in de vitrine lag. Het slachtoffer pakte hierna een sleutel uit zijn rechter broekzak en opende hiermee de vitrine. Het slachtoffer pakte een plateau met waarschijnlijk ringen uit de vitrine, sloot de vitrine en liep naar de ruimte achter de toonbank. [betrokkene] en [verdachte] bekeken beiden het plateau met ringen. Het slachtoffer pakte een sieraad van het plateau en [betrokkene] en [verdachte] keken beiden naar het sieraad. Het slachtoffer liep opnieuw richting de vitrinekast en pakte daaruit een plateau. Hij liep met een plateau opnieuw in de richting van de toonbank. Ik zag dat op het moment dat het slachtoffer halverwege tussen de vitrine en de toonbank was, [betrokkene] een zwart wapen uit zijn broeksband haalde. Het slachtoffer liep met het plateau richting de toonbank. Op dat moment richtte [betrokkene] zijn wapen op het slachtoffer. Het slachtoffer maakte een slaande beweging richting [betrokkene]. [betrokkene] hield zijn wapen vervolgens naar boven gericht, richting het plafond. Het slachtoffer zwaaide met zijn armen in de richting van [betrokkene]. [verdachte] trok hierna ook zijn wapen onder zijn broeksband vandaan en richtte deze op het slachtoffer. Op het moment dat zowel [verdachte] als [betrokkene] hun wapen op het slachtoffer hadden gericht, liep het slachtoffer naar achteren in de richting van het werkgedeelte van de juwelier, achter de toonbank. [betrokkene] en [verdachte] liepen naar voren beiden met hun wapen gericht op het slachtoffer. Ik zag dat beide verdachten tegen het slachtoffer praatten. [verdachte] probeerde zijn wapen in zijn broeksband te stoppen. Dit lukt niet en hierop liep [verdachte] een stuk naar achteren in de richting van de deur. [betrokkene] keek naar [verdachte] en liep hierna met zijn wapen op het slachtoffer gericht naar voren. [betrokkene] liep door naar het gedeelte achter de toonbank wat niet werd opgenomen door één van de camera's. [verdachte] bleef voor de toonbank staan terwijl hij zijn wapen in de richting van de ruimte achter de toonbank hield. Terwijl [verdachte] daar stond riep hij iets in de richting van de ruimte achter de toonbank. [verdachte] probeerde de voordeur open te maken, maar dit lukte niet. [verdachte] liep hierop terug naar de toonbank en riep iets in de richting van de ruimte achter de toonbank terwijl hij zijn wapen ook die kant op richtte. Op een andere camera zag ik dat [betrokkene] in de richting van de voordeur van het woongedeelte kwam rennen. Hij rende met het wapen nog in zijn hand richting de voordeur. [betrokkene] probeerde de voordeur te openen, maar dit lukte niet. De deurkruk van de voordeur werd door [betrokkene] van de voordeur gerukt. Hierna rende [betrokkene] weer terug richting van de deur welke tussen de juwelierswinkel en de woning zat. Ik zag dat [verdachte] vanuit de richting van de toonbank in de richting van de voordeur van de juwelierswinkel liep. Hij opende de voordeur en hield hierna de deur open. Hij bleef hier ongeveer drie seconden staan. [verdachte] keek op dat moment in de richting van de toonbank. Hierna gaf hij de deur een zetje en rende de [a-straat] op. Twee seconden daarna verscheen [betrokkene] in beeld. Hij rende vanuit de ruimte achter de toonbank naar de voordeur en rende de [a-straat] op. [betrokkene] rende de juwelier uit met het zwarte wapen nog in zijn hand. Hij rende achter [verdachte] aan. Het slachtoffer zwalkte en zakte naar de grond.

2. Het proces-verbaal van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Den Haag van de in het openbaar gehouden terechtzitting van 23 en 24 januari 2013 in de zaak tegen de verdachte [betrokkene] (gevoegd in het dossier van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 18 november 2013). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:

als de op 23 januari 2013 tegenover de meervoudige strafkamer van de rechtbank Den Haag afgelegde verklaring van [betrokkene]:

Ik heb een wapen getrokken. Toen kwam er een soort worsteling. Ik heb het pistool richting meneer [slachtoffer] gehouden. Hij probeerde mij te grijpen. Ik kreeg door dat [slachtoffer] niet mee wilde werken. Dan zit er maar één ding op. Ik probeerde toen weg te komen.

Ik ben doorgerend om een uitgang te zoeken. Ik schreeuwde: "Doe die deur open". Ik maakte duidelijk dat wij weg wilden en niet meer achter geld of goud aan zaten. Ik heb toen geroepen: "Doe de deur open, we hoeven niets, doe de deur open". Ik ben toen een uitgang gaan zoeken. Ik liep naar de deur in de gang. Ik heb de hendel van de deur eraf getrokken. Het lukte mij niet om de deur open te maken. Toen ben ik weer terug gelopen. Toen ik terug ging naar de winkel was de voordeur net open. Ik wilde doorlopen naar de deur. Ik was van plan om weg te gaan. Toen ik aan kwam lopen zag ik dat [slachtoffer] een busje pepperspray trok. Ik wilde naar de deur lopen toen ik [verdachte] hoorde schreeuwen: "Kijk uit, hij heeft pepperspray". Ik herinner mij dat [slachtoffer] een stap naar voren deed om pepperspray te spuiten. Toen hij pepperspray spoot heb ik geschoten. Dit gebeurde in een reflex. Mijn reactie op de pepperspray was dus het schieten. U geeft aan dat ik, toen ik werd gepepperd, dus twee keer heb geschoten. Ja. U vraagt mij of ik mijn arm gestrekt had. Niet helemaal gestrekt. [slachtoffer] stond rechts. Ik hield mijn arm naar rechts.

Ik was van plan de winkel binnen te gaan en daar wat mee te nemen. U vraagt mij hoe ik de overval wilde gaan uitvoeren. Door te dreigen met een vuurwapens. Ik wist dat het wapen dat ik bij mij droeg een echt wapen was. Degene voor wie ik het wapen moest bewaren had gezegd dat ik voorzichtig met het wapen moest zijn, omdat het gelijk schoot. Ik had verwacht dat we in een paar seconden weer weg zouden zijn en dat we een zakje met ringen zouden weggrissen. De één zou grissen en de ander zou druk zetten. [verdachte] was degene die zou grissen. U vraagt mij wanneer ik met [verdachte] heb besproken dat het ene wapen echt was. Dat is in de avond van 24 april 2012 besproken.

3. De verklaring van de verdachte.

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 18 november 2013 verklaard - zakelijk weergegeven -:

[betrokkene] en ik hadden het plan om de juwelier te overvallen. We hebben dit van tevoren met elkaar besproken. De wapens die wij op 25 april 2012 ter afdreiging hebben meegenomen naar de juwelier heb ik in de avond daaraan voorafgaand gezien.

U houdt mij voor dat ik heb verklaard dat ik mij in de avond voorafgaand aan de overval samen met [betrokkene] in een eetgelegenheid bevond en dat een derde persoon daar toen met zijn auto naar toe is gekomen. Dat klopt.

Het klopt ook dat wij aan het einde van de avond naar de woning van de moeder van [betrokkene] zijn gegaan. De derde persoon is de persoon die de volgende dag de auto heeft bestuurd.

Het klopt dat ik in de juwelierszaak heb gedreigd met het nepwapen, door deze te richten op de juwelier. In eerste instantie deed ik dit met de bedoeling om sieraden afhandig te maken. Toen bleek dat de juwelier weerstand bood ging ik op zoek naar een uitweg. Ik kreeg de voordeur van de winkel niet open. Ik heb gezien dat de juwelier pepperspray had. Ik heb naar [betrokkene] geschreeuwd dat de voordeur open was. Het klopt dat ik de deur voor [betrokkene] heb opengehouden.

U vraagt mij of ik de avond voorafgaand aan de overval het door [betrokkene] naar de juwelierszaak meegenomen wapen heb gezien. Ja.

4. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 31 oktober 2012 van de politie Haaglanden met nr. 2012087521. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 529 van de bundel genaamd Algemeen Dossier Vervolg 03):

als de op 30 oktober 2012 afgelegde verklaring van [betrokkene]:

Voorafgaand aan de overval heb ik de wapens aan [verdachte] laten zien. Hij heeft ze toen alle twee bekeken.

5. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 1 november 2012 van de politie Haaglanden met nr. 2012087521. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 558 van de bundel genaamd Algemeen Dossier Vervolg 03):

als de op 31 oktober 2012 afgelegde verklaring van [betrokkene]:

[verdachte] en ik hebben de wapens voorafgaand aan de overval samen bekeken en [verdachte] wist dat ik een echt wapen had. Hij wist ook dat dat wapen op scherp stond. Wij hebben de wapens voorzichtig bekeken, en dan weer weggelegd.

6. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 24 december 2012 van de politie Haaglanden met nr. 2012087521. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 610-611 van de bundel genaamd Algemeen Dossier Vervolg 03):

als de op 24 december 2012 afgelegde verklaring van [betrokkene]:

U vraagt mij hoe [verdachte] wist dat het door mij meegenomen wapen een echt doorgeladen wapen was. Dat heb ik hem verteld. Ik heb hem gezegd: "Dit zijn de wapens, deze krijg jij, deze is nep. En dit is een wapen, deze schiet, staat op scherp en is doorgeladen". Ik liet [verdachte] naar het echte wapen kijken. Hij heeft het echte wapen ook vastgehad.

7. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 8 juni 2012 van de politie Haaglanden met nr. 2012087521. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 86 e.v. van de bundel genaamd VERDACHTE V.02 [verdachte]):

als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:

Op 3 mei 2012 hoorden wij de verdachte [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats]. Als bijlage gaat bij dit proces-verbaal: het letterlijk uitgewerkte verhoor van 3 mei 2012.

8. Een geschrift, zijnde een bijlage behorende bij het onder 7 genoemde proces-verbaal. Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -(blz. 110 e.v. van de bundel genaamd VERDACHTE V.02 [verdachte]):

als de op 3 mei 2012 afgelegde verklaring van [verdachte]:

[betrokkene] heeft het wapen dat hij heeft meegenomen een dag voor de overval aan mij laten zien.

9. Een proces-verbaal van forensisch technisch onderzoek d.d. 25 oktober 2012 van de politie Haaglanden met BHV- nummer. 2012-087521. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 18 e.v. van de bundel genaamd Dossier forensisch onderzoek TGO "GOLF 12"):

als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:

Op 25 april 2012 zijn wij gestart met het forensisch technisch onderzoek op de plaats delict. In het werkplaatsgedeelte in het pand aan de [a-straat 1] te Den Haag zagen wij op de vloer twee hulzen en een kogelpunt liggen.

10. Een geschrift, zijnde een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 3 mei 2012, met als opschrift 'Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood' opgemaakt en ondertekend door Ann Maes, arts en patholoog. Het houdt onder meer in – zakelijk weergegeven - (blz. 359 e.v. van de bundel genaamd Dossier forensisch onderzoek TGO "GOLF 12"):

[slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats], is overleden op 25 april 2012 omstreeks 14.30 uur. Het lichaam werd mij aangewezen en daarna overhandigd. Er werd sectie verricht om de doodsoorzaak te onderzoeken.

Er was een doorschot links boven aan de romp. In het schotkanaal was de linkerlong geraakt. Het tweede schot verliep van linksvoor naar rechtsachter naar een in de rugspieren gelegen kogel. Daarbij was onder andere het hart in de rechterhartkamer geraakt. Er was veel bloed verloren zowel in de borstholten als in de buikholte. Het overlijden wordt zonder meer verklaard op grond van het massale bloedverlies en van functieverlies van het hart en de linkerlong.

11. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 april 2012 van de politie Haaglanden met nr. 2012087521. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 38-39 van de bundel genaamd AMBTSHANDELINGEN EN GETUIGENDESKUND. EN RHV):

als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:

Op 26 april 2012 bevond ik mij in het atelier van juwelier [A], gevestigd aan de [a-straat 1] te Den Haag. Om erachter te komen of er tijdens de overval van 25 april 2012 goederen waren weggenomen, heb ik met de getuige [getuige] in het atelier gekeken. Voor zover [getuige] kon zien, misten er geen sieraden of andere goederen uit de winkel.”

6. Met betrekking tot de bewezenverklaring heeft het hof voorts nog overwogen:

“De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep - overeenkomstig zijn aan het hof overgelegde pleitnotities - op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe kort gezegd aangevoerd dat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. De verdachte was niet op de hoogte van het feit dat het wapen van de medeverdachte [betrokkene] echt en doorgeladen was. De verklaring van de medeverdachte [betrokkene] moet op dit punt ongeloofwaardig en onbetrouwbaar worden geacht. De verdachte verkeerde in de veronderstelling dat ook de medeverdachte een nepwapen had. Voorts was voor de verdachte niet voorzienbaar dat [betrokkene] als gevolg van de besproeiing met pepperspray door het slachtoffer zou schieten. Van een doorgeladen wapen was bij het betreden van de juwelierszaak geen sprake. Op de camerabeelden is de doorlaadbeweging van de medeverdachte te zien. Niet te zien is dat de verdachte die doorlaadbeweging heeft waargenomen. Het feit dat de verdachte een nepwapen bij zich had, is een aanwijzing dat tussen de verdachte en de medeverdachte moet worden gedifferentieerd in opzet. Verdachte heeft de dood van de juwelier niet bewust aanvaard. In verband met het ontbreken van opzet dient vrijspraak te volgen.

Daarnaast heeft de raadsman met betrekking tot het primair ten laste gelegde aangevoerd dat de verdachte niet als medepleger kan worden beschouwd. De verdachte had niet het voor medeplegen vereiste (dubbele) opzet. De gedragingen van de verdachte kunnen volgens de raadsman niet worden aangemerkt als een voldoende substantiële bijdrage aan het primair ten laste gelegde; met zijn handelingen werd uitsluitend een bijdrage geleverd aan de pogingen om weg te komen en zich aldus te distantiëren. Van belang is ook dat de medeverdachte zich distantieerde vóór de dodelijke schoten werden gelost. De verdachte had een actief en eigen aandeel in de beslissing het plan te staken.

Bij de beoordeling van deze verweren heeft het hof zich gebaseerd op de navolgende uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkende feiten en omstandigheden.

Voorafgaand aan de overval zijn de verdachte en de medeverdachte [betrokkene] samen geweest. Hun gezamenlijke plan om de juwelier te overvallen is toen besproken en de wapens die zij daarbij ter afdreiging zouden gaan gebruiken zijn toen getoond. Nadat zij door een chauffeur in de buurt van de juwelierszaak zijn afgezet, hebben zij zich te voet naar de juwelierszaak begeven en daar aangebeld. Het slachtoffer, juwelier [slachtoffer], liet hen binnen en gedurende enige tijd deden de verdachte en [betrokkene] zich voor als geïnteresseerde klanten. Kort nadat [betrokkene] zijn wapen trok, deed de verdachte dat ook. Vervolgens richtte de verdachte zijn wapen op [slachtoffer]. Toen bleek dat [slachtoffer] weerstand bood en niet mee wilde werken, besloten de verdachte en [betrokkene] de overval te staken en gingen zij op zoek naar een uitweg. Terwijl de verdachte tevergeefs probeerde de voordeur van de juwelierszaak te openen, is [betrokkene] met het wapen in zijn hand via de werkplaatsruimte naar het privégedeelte van het pand gelopen. Daar heeft hij geprobeerd de buitendeur te openen. Toen dit niet lukte is hij weer terug gelopen naar de werkplaatsruimte. Daar vond een hernieuwde confrontatie tussen hem en [slachtoffer] plaats, waarbij [slachtoffer] heeft gespoten met pepperspray en waarbij in de hectiek en in de paniek die bij [betrokkene] ontstond door hem een tweetal schoten is gelost (ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden). Inmiddels had de verdachte alsnog de voordeur van de juwelierszaak geopend. Hij bleef daar even staan, gaf een zetje tegen de deur en rende vervolgens de straat op. Twee seconden later rende ook [betrokkene] naar buiten.

Bij de beantwoording van de vraag of de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] is het onder meer van belang om vast te stellen of de verdachte op de hoogte was van de echtheid en de staat van het wapen van [betrokkene]. De verdachte heeft verklaard dat hij ervan uit ging dat het wapen van [betrokkene], net als het wapen dat hij zelf bij zich had, nep was. [betrokkene] daarentegen heeft meerdere keren verklaard dat hij zijn wapen voorafgaand aan de overval aan de verdachte heeft laten zien (hetgeen door de verdachte op 3 mei 2012 ten overstaan van de politie is bevestigd), dat de verdachte het wapen heeft vastgehouden en dat hij de verdachte heeft verteld dat het een echt, doorgeladen en op scherp staand wapen was. Naar het oordeel van het hof zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden op grond waarvan getwijfeld moet worden aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene] op dit punt. Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen dat de verdachte en [betrokkene] goed bevriend met elkaar waren en dat [betrokkene] geen belang had bij het belasten van zijn vriend en zelf al eerder bij zijn verhoor door de politie had erkend dat het om een wapen ging dat bij aanraken al af kon gaan. Op dit punt gaat het hof daarom uit van de verklaringen van [betrokkene].

Naar het oordeel van het hof bestaat, indien men samen een overval tracht te plegen waarbij een op scherp staand vuurwapen ter afdreiging door een van de daders wordt gehanteerd niet alleen de naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk te achten kans dat degene die wordt overvallen weerstand biedt, maar ook dat daardoor gemakkelijk een hectische situatie ontstaat waarin met een dergelijk wapen één of meer schoten zullen worden gelost en dat ten gevolge daarvan de overvallene overlijdt. Dat besef en die aanvaarding betreft niet alleen degene die het scherpe wapen hanteert, maar ook degene die de overval medepleegt.

Door zich met voornoemde wetenschap omtrent het wapen samen met [betrokkene] naar de juwelierszaak te begeven teneinde een overval te plegen en zich te gedragen zoals hierboven omschreven, heeft de verdachte die aanmerkelijke kans naar het oordeel van het hof bewust aanvaard, althans op de koop toe genomen.

Mitsdien had de verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer en kan wettig en overtuigend worden bewezen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van gekwalificeerde doodslag, zoals hem primair ten laste is gelegd.”

7. In zijn arrest van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474 heeft de Hoge Raad aandachtspunten geformuleerd voor de beoordeling van medeplegen. Hij overwoog:

“3.1. De art. 47 tot en met 51 Sr bieden diverse mogelijkheden om iemand, ook als hij niet zelf de gehele delictsomschrijving vervult - al dan niet in zogenoemd functionele vorm - onder specifieke voorwaarden strafrechtelijk aansprakelijk te stellen voor zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit. In het geval van medeplegen houden de voorwaarden voor aansprakelijkstelling vooral in dat sprake moet zijn geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. (Vgl. HR 24 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6581, NJ 2011/481). Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. (Vgl. HR 6 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9905, NJ 2004/443).

In de praktijk is een belangrijke en moeilijke vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen mag worden gesproken. Die vraag laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. Algemene regels kunnen daarom dienaangaande niet worden gegeven. Wel kan de Hoge Raad met betrekking tot dit thema, mede gelet op zijn eerdere rechtspraak, enige aandachtspunten formuleren.

3.2.1. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Dat geldt in vergelijkbare zin indien het medeplegen - bijvoorbeeld in de vorm van "in vereniging" - een bestanddeel vormt van de delictsomschrijving.

Dat de kwalificatie medeplegen gerechtvaardigd moet zijn, is mede van belang omdat het in dit verband vaak gaat om de vraag: medeplegen dan wel medeplichtigheid aan een strafbaar feit. Medeplichtigheid is alleen strafbaar in geval van misdrijf. Verder kent medeplichtigheid een beduidend lager strafmaximum (art. 49, eerste lid, Sr). Medeplegen daarentegen levert regelmatig een wettelijke strafverzwaringsgrond op (zie bijvoorbeeld art. 311, eerste lid onder 4, Sr). Waar het verwijt bij medeplegen zich concentreert op het gewicht van de intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van de verdachte, is het kernverwijt bij medeplichtigheid "het bevorderen en/of vergemakkelijken van een door een ander begaan misdrijf" (vgl. HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO2629, NJ 2011/341). Voor het gewicht van de rol van de medepleger in de zin van art. 47 Sr kan ook worden gewezen op art. 141, eerste lid, Sr. Het daar strafbaar gestelde "in vereniging plegen" van geweld eist dat de verdachte "een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld" heeft geleverd, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn geweest. (Vgl. bijvoorbeeld HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR: 2013:132, NJ 2013/407).

3.2.2. Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient overigens opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt. Het gaat er immers om dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict. In dit verband valt te wijzen op bijvoorbeeld HR 22 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK3356, NJ 2010/193 waarin ten aanzien van het medeplegen van een vernieling werd overwogen "dat het louter aanwezig zijn bij en zich niet distantiëren van een door een ander gepleegde vernieling, alsmede het louter instemmen met die vernieling, ieder voor zich en in onderlinge samenhang bezien daarvoor onvoldoende zijn", alsmede HR 3 juni 2014, ECLI:NL: HR:2014:1307 inzake diefstal door twee of meer verenigde personen waarin onvoldoende werd bevonden de enkele vaststelling "dat de verdachte een vluchtmogelijkheid heeft gefaciliteerd en dat het niet anders kan zijn dan dat over het verschaffen van deze vluchtmogelijkheid van te voren door de verdachte en zijn mededaders afspraken zijn gemaakt".

3.2.3. De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Ook is niet uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór het strafbare feit is geleverd. (Vgl. bijvoorbeeld HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9972, NJ 2012/452). Zeker in dergelijke, in zekere zin afwijkende of bijzondere, situaties dient in de bewijsvoering aandacht te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest. Dat geldt in nog sterkere mate indien het hoofdzakelijk gaat om gedragingen die na het strafbare feit zijn verricht. (Vgl. HR 9 april 2013 ECLI:NL:HR:2013:BZ6505, NJ 2013/229). Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke uitzonderlijke gevallen wel moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.

3.3.1. Er bestaat geen precieze afgrenzing tussen medeplegen en de andere deelnemingsvormen. Dat neemt niet weg dat wanneer medeplegen wordt tenlastegelegd, dit medeplegen moet worden beoordeeld aan de hand van de voor medeplegen geldende maatstaven. Het gebruikmaken van aan andere deelnemingsvormen ontleende begrippen of constructies kan de bewijsvoering voor medeplegen compliceren en verdient daarom in zulke gevallen geen aanbeveling. (Vgl. HR 18 december 2012, ECLI:NL:HR:2012: BX5140 en HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1593, in welke zaken het medeplegen door het hof was bewezenverklaard aan de hand van criteria voor het zogenoemde functionele daderschap). Het valt overigens op dat het openbaar ministerie bij het tenlasteleggen van commune en andere niet-economische strafbare feiten - in vergelijking met economische delicten - vaker gebruik lijkt te maken van (soms ingewikkelde) deelnemingsconstructies dan van het meer geëigend lijkende functionele daderschap. (Vgl. HR 24 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6581, NJ 2011/481 met betrekking tot de verkoop van hennepplanten door de eigenaar van een growshop).

3.3.2. Het ontbreken van een precieze afgrenzing tussen medeplegen en de andere deelnemingsvormen brengt mee dat het openbaar ministerie in voorkomende gevallen er goed aan doet de rechter een keuzemogelijkheid te bieden door daarop toegesneden varianten in de tenlastelegging op te nemen. Als het openbaar ministerie evenwel om hem moverende redenen uitsluitend het medeplegen en niet ook de medeplichtigheid heeft tenlastegelegd, moet de rechter vrijspreken indien het medeplegen niet kan worden bewezen, ook al zou vaststaan dat de verdachte medeplichtig was aan het feit.”

8. Het hof heeft in de onderhavige zaak geoordeeld dat de verdachte, door zich samen met zijn medeverdachte naar de juwelierszaak te begeven om daar een overval te plegen - waarbij door die mededader een op scherp staand vuurwapen ter afdreiging is gehanteerd -, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de juwelier weerstand zou bieden, en dat daardoor een hectische situatie zou ontstaan waarin met dat vuurwapen zou worden geschoten, ten gevolge waarvan de juwelier zou komen te overlijden. In aanmerking genomen dat het hof heeft vastgesteld dat de verdachte ervan op de hoogte was dat het wapen van zijn medeverdachte echt en doorgeladen was, is dat oordeel geenszins onbegrijpelijk. Dat oordeel is – ook in het licht van hetgeen onder 7 is weergegeven – toereikend gemotiveerd.

9. Aan het voorgaande doet niet af dat de verdachte en zijn medeverdachte, toen de juwelier weerstand bood, besloten de overval te staken en te vluchten, zoals door de steller van het middel is aangevoerd. Juist op een moment dat een overvallene weigert zijn medewerking te verlenen aan de overval en – in reactie op het tonen van een vuurwapen dan wel teneinde te voorkomen dat de overvallers ontvluchten – de tegenaanval inzet, is de kans aanmerkelijk dat door de overvallers schoten worden gelost ten gevolge waarvan de overvallene dodelijk wordt getroffen. Die aanmerkelijke kans heeft de verdachte nu juist aanvaard dan wel bewust op de koop toe genomen.

10. In dat oordeel ligt bovendien de verwerping besloten van het bij pleidooi gedane verweer van de raadsman dat van medeplegen geen sprake kan zijn op de grond dat de verdachte door het pogen de juwelierszaak te verlaten blijk heeft gegeven geen opzet op het vuurwapengebruik van zijn medeverdachte c.q. het plegen van een gekwalificeerde diefstal te hebben.

11. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.

12. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest aanleiding behoort te geven.

13. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De procureur-generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden,

AG