Home

Hoge Raad, 02-07-2013, ECLI:NL:HR:2013:132, 12/01887

Hoge Raad, 02-07-2013, ECLI:NL:HR:2013:132, 12/01887

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
2 juli 2013
Datum publicatie
19 juli 2013
ECLI
ECLI:NL:HR:2013:132
Formele relaties
Zaaknummer
12/01887
Relevante informatie
Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-07-2023], Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-07-2023] art. 141

Inhoudsindicatie

Art. 141 Sr, openlijke geweldpleging. Blijkens de wetsgeschiedenis, zoals weergegeven in HR LJN AL6209, is van het “in vereniging” plegen van geweld sprake indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is dus niet z.m. voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die “in vereniging” geweld pleegt. ’s Hofs overwegingen moeten aldus worden verstaan dat verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.

Uitspraak

2 juli 2013

Strafkamer

nr. 12/01887

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 28 maart 2012, nummer 22/000562-11, in de strafzaak tegen:

[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987.

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C. Krijger, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2 Beoordeling van het middel

2.1.

Het middel klaagt onder meer dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat ten aanzien van de verdachte sprake is geweest van het "in vereniging" plegen van openlijk geweld.

2.2.1.

Overeenkomstig hetgeen bij inleidende dagvaarding onder 1 subsidiair is tenlastegelegd, is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:

"hij op 17 mei 2010 te Rotterdam, op of aan de openbare weg, de Poolsterstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het:

- plaatsen en houden van het hoofd en/of de nek van [slachtoffer] in een krachtige armklem en vervolgens

- terwijl [slachtoffer] op de grond ligt, meermalen, telkens met kracht trappen en/of schoppen op/tegen het hoofd en het lichaam van [slachtoffer] en

- meermalen, slaan en/of stompen op/tegen het hoofd en het lichaam van [slachtoffer]."

2.2.2.

Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

"1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 18 mei 2010 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. PL17F0 2010160855-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:

als de op 18 mei 2010 afgelegde verklaring van de aangever [slachtoffer] (blz. 50-53):

Ik liep 17 mei 2010 samen met mijn vriendin, genaamd [betrokkene], over het winkelcentrum Oosterhof aan de Poolsterstraat in Rotterdam. Op een gegeven moment kwam ik een jongen tegen die ik ken als [verdachte]. [verdachte] pakte mij ineens beet en wurgde mij. Ik bedoel hiermee dat [verdachte] mijn hoofd naar beneden trok. Met een arm hield hij mijn hoofd in een klem. Op dat moment vielen wij op de grond. Op het moment dat ik op de grond lag, voelde ik dat ik hard geschopt werd. Ik voelde dit voornamelijk op mijn hoofd, rug en nek. Op een gegeven moment hoorde ik een harde knak en voelde ik dat er iets niet goed was met mijn nek. Aan de aangever werd een foto getoond voorzien van het fotonummer PL17FO:06:04068. Wij hoorden de aangever zeggen: 'Ja, dat is hem, dat is [verdachte]'.

2. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 mei 2010 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. PL17F0 2010160855-27. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:

als relaas van de verbalisant (blz. 79):

De personalia van de persoon op politiefoto nummer PL17F0:06:04068 luiden [verdachte], geboren [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats], wonende [a-straat 1] te [woonplaats].

3. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 31 mei 2010 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. PL17F0 2010160855-75. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:

als de op 31 mei 2010 afgelegde verklaring van de verdachte (blz. 249-253):

Ik heb de jongen (toevoeging hof: [slachtoffer]) twee klappen met de vlakke hand in zijn gezicht gegeven. Vervolgens grepen de jongens die eromheen stonden in. Zij hebben die jongen geschopt.

4. Het proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 15 november 2010. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:

als de op 15 november 2010 tegenover deze rechter-commissaris afgelegde verklaring van de aangever [slachtoffer]:

Ongeveer drie maanden voor de ruzie had [verdachte] mijn pet gestolen. Ik zag dat hij mijn petje op had. Ik wilde mijn pet terug. Ik vroeg aan hem 'ben je mij niet iets schuldig'. Ik probeerde de pet van zijn hoofd te trekken. [verdachte] deed zijn arm om mijn nek. We vielen allebei op de grond. Hij gaf me een paar stompen in mijn gezicht, terwijl hij op mijn zij zat. Toen [verdachte] mij op de grond in een houdgreep hield, kreeg ik schoppen. Ook de schop, waarbij ik mijn nek voelde knappen. Ik werd geschopt tegen mijn rug en mijn nek. Voor zover ik weet ben ik door twee jongens geschopt.

5. Het proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 15 november 2010. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:

als de op 15 november 2010 tegenover deze rechter-commissaris afgelegde verklaring van de aangeefster [betrokkene]:

Ik zag dat [verdachte] en [slachtoffer] aan het vechten waren. Toen ze op de grond lagen, zag ik dat [verdachte] [slachtoffer] sloeg in zijn gezicht. [verdachte] had één arm om de nek van [slachtoffer]. Ik zag dat de jongen met de gouden tand en de jongen met de bruine jas en pet [slachtoffer] schopten. Ik zag dat ze een aanloop namen. [slachtoffer] werd aan zijn bovenlichaam geraakt. Dit gebeurde terwijl hij nog met [verdachte] op de grond aan het worstelen was. Ik heb gezien dat [slachtoffer] door deze twee jongens werd geschopt. [slachtoffer] is meerdere keren geschopt.

6. Het proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 15 november 2010. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:

als de op 15 november 2010 tegenover deze rechter-commissaris afgelegde verklaring van de getuige [getuige]:

Ik liep met een collega in de Oosterhof. Ik hoorde een jongen en een meisje gillen. Ik zag dat er een jongen op de grond lag. Ik zag dat de jongen op de grond door twee andere jongens werd geslagen en geschopt. Volgens mij werd de jongen geschopt tegen zijn schouder en/of zijn hoofd. Er zat naast hem een jongen op zijn knieën. Hij sloeg de jongen die op de grond lag."

2.2.3.

Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:

"Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman bepleit dat de verdachte eveneens van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, zoals uiteengezet in de door hem overgelegde pleitnotitie. Hiertoe is aangevoerd dat de verdachte geen significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld en dat geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking.

Het hof overweegt hieromtrent het volgende.

De aangever probeerde het petje van het hoofd van de verdachte te halen. Daarop heeft de verdachte de aangever vastgepakt en bij zijn hoofd in een armklem gehouden en klappen gegeven. Nadat de aangever en de verdachte op de grond waren gevallen, heeft de verdachte de aangever nog meermaals in het gezicht geslagen en hebben andere personen zich met de vechtpartij bemoeid en de aangever geschopt, terwijl de verdachte de aangever vast hield in een armklem.

Het hof acht niet aannemelijk geworden de eerst ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring van de verdachte, dat hij, toen de verdachte en de aangever op de grond waren gevallen, de aangever heeft losgelaten en zichzelf heeft afgeweerd tegen het door anderen gepleegde geweld.

Op grond van het vorenstaande staat vast dat de verdachte, op het moment dat de andere personen zich met de vechtpartij bemoeiden, het geweld jegens de aangever niet heeft gestaakt. Evenmin heeft de verdachte iets gedaan - mondeling of handelend - om de ontstane geweldssituatie op te heffen, noch heeft hij op enige andere wijze laten blijken dat hij zich distantieerde van het door de anderen gepleegde geweld.

Het hof acht op grond hiervan bewezen dat de verdachte, door de aangever aan te vallen en met de vechtpartij te beginnen, in een winkelcentrum in het bijzijn van winkelend publiek, en het vervolgens - toen hij de aangever vast had - gepleegde geweld niet te beletten, zich schuldig heeft gemaakt aan het openlijk in vereniging geweld plegen jegens de aangever. Het verweer dienaangaande wordt verworpen."

2.3.

De tenlastelegging is toegesneden op art. 141 Sr. Daarom moeten de in de tenlastelegging voorkomende woorden "in vereniging" geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in het eerste lid van dat artikel.

2.4.

Art. 141, eerste lid, Sr luidt na de inwerkingtreding van de wet van 25 april 2000, Stb 2000, 173, voor zover hier van belang:

"Zij die openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen of goederen, worden gestraft (...)"

2.5.

Blijkens de wetsgeschiedenis, zoals weergegeven in HR 11 november 2003, LJN AL6209, is van het "in vereniging" plegen van geweld sprake indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is dus niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt.

2.6. '

s Hofs hiervoor onder 2.2.3 weergegeven overwegingen moeten aldus worden verstaan dat de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De klacht faalt derhalve.

2.7.

Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3 Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 2 juli 2013.