Home

Hoge Raad, 01-07-2014, ECLI:NL:HR:2014:1593, 13/03745

Hoge Raad, 01-07-2014, ECLI:NL:HR:2014:1593, 13/03745

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
1 juli 2014
Datum publicatie
2 juli 2014
ECLI
ECLI:NL:HR:2014:1593
Formele relaties
Zaaknummer
13/03745

Inhoudsindicatie

Deelneming, artt. 47 t/m 51 Sr. HR herhaalt ECLI:NL:HR:2011:BP6581. Uit de door het Hof vastgestelde f&o kan niet volgen dat verdachte wat betreft het opzettelijk verkopen van twee kg hennep en het opzettelijk aanwezig hebben van hennep zo nauw en bewust met een ander heeft samengewerkt dat sprake is van het medeplegen van die gedragingen. De door het Hof in dit verband in het bijzonder in aanmerking genomen omstandigheden, welke er op neerkomen dat verdachte gelet op zijn functie als bedrijfsleider binnen de growshop over deze gedragingen “vermocht te beschikken of deze al dan niet plaatsvonden en welker plaatsvinden hij blijkens de gang van zaken aanvaarde dan wel placht te aanvaarden”, welke omstandigheden eraan zouden kunnen bijdragen dat verdachte als “functionele dader” van die gedragingen wordt aangemerkt, zijn onvoldoende om een dergelijke bewuste en nauwe samenwerking te kunnen aannemen. De bewezenverklaring is dus in zoverre ontoereikend gemotiveerd.

Uitspraak

1 juli 2014

Strafkamer

nr. 13/03745

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 4 februari 2013, nummer 21/001839-11, in de strafzaak tegen:

[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969.

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D.C. Dorrestein, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van de veroordeling voor de feiten 1 en 2 en de strafoplegging en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde op het bestaande beroep in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2 Beoordeling van het eerste en het tweede middel

2.1.

De middelen klagen over de motivering van de bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 wat betreft het medeplegen. De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.

2.2.1.

Het Hof heeft onder 1 en 2 ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:

"1. hij, op 16 juli 2009, te Naarden, tezamen en in vereniging met ander(en), opzettelijk heeft verkocht, in een pand gelegen aan de [a-straat] (nummer 9-11), een hoeveelheid van 2 kilogram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2. hij, op 16 juli 2009, te Naarden, tezamen en in vereniging met ander(en), opzettelijk aanwezig heeft gehad, in een pand gelegen aan de [a-straat] (nummer 9-11) een grote hoeveelheid van 12 kilogram hennep en in een pand gelegen aan de [b-straat] (nummer 27-13), een grote hoeveelheid van 1185 hennepstekken, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet."

2.2.2.

Met betrekking tot deze bewezenverklaring heeft het Hof in de bewijsoverweging in het bijzonder het volgende geoordeeld:

"Uit een en ander leidt het hof voor wat betreft de positie van verdachte af dat hij bij de handel in hennep een centrale positie had en dat hij over de gedragingen in dat kader vermocht te beschikken en dat hij blijkens de gang van zaken het plaatsvinden daarvan aanvaardde dan wel placht te aanvaarden. Onder bedoeld aanvaarden begrijpt het hof mede het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging (voetnoot 5: Vgl. HR 23 februari 1954, NJ 1954, 378 (IJzerdraad), HR 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003: LJN AF7938 (Drijfmest) (in verband met daderschap rechtspersoon).

Hieruit volgt in de eerste plaats dat het hof feit 3 - kort gezegd de handel in de periode 2006 - 2009 - bewezen acht. De feiten 1 en 2 zien op gedragingen op 16 juli 2009. Er zijn weliswaar geen bewijsmiddelen waaruit blijkt van enige directe betrokkenheid van verdachte, hetzij als medepleger hetzij als pleger, op de dag van het feit zelf, nu verdachte niet aanwezig maar vanaf begin juli met vakantie was. De aanwezigheid van de hoeveelheden hennep en de hennepstekken behoorde evenwel gelet op de functie van verdachte binnen [A], tot de gedragingen waarover verdachte vermocht te beschikken of deze al dan niet plaatsvonden en welker plaatsvinden hij blijkens de gang van zaken aanvaardde dan wel placht te aanvaarden. Hetzelfde geldt voor de verkoop van de twee kilo hennep door [betrokkene] op 16 juli 2009. [betrokkene] heeft bij zijn verhoor door de rechter-commissaris weliswaar verklaard dat hij alleen heeft gehandeld. Het hof acht dit op grond van het bovenstaande - hennepverkopen behoorden tot de gewone gang van zaken en verdachte functioneerde daarin als leidinggevende - echter niet aannemelijk. Nu niet gebleken is van instructies van verdachte dat er in de periode waarin hij met vakantie was geen (ver)kopen zouden plaatsvinden, heeft verdachte ook niet de zorg betracht die in redelijkheid kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de feiten. Dat geldt naar het oordeel van het hof op dezelfde gronden ook voor de in de zich in het pand van de [A] bevindende auto van [betrokkene] aangetroffen hoeveelheid. [betrokkene] was degene die op 16 juli 2009 de twee kilo hennep heeft verkocht."

2.3.

De art. 47 tot en met 51 Sr bieden - al dan niet in zogenoemd functionele vorm - diverse mogelijkheden om iemand onder specifieke voorwaarden strafrechtelijk aansprakelijk te stellen voor zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit. In geval van het medeplegen houden die voorwaarden vooral in dat sprake moet zijn geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen (vgl. HR 24 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6581, NJ 2011/481).

2.4.

Uit de door het Hof vastgestelde feiten en omstandigheden kan niet volgen dat de verdachte wat betreft het onder 1 bewezenverklaarde opzettelijk verkopen van twee kilogram hennep en wat betreft het onder 2 bewezenverklaarde opzettelijk aanwezig hebben van hennep zo nauw en bewust met een ander heeft samengewerkt dat sprake is van het medeplegen van die gedragingen. De door het Hof in dit verband in het bijzonder in aanmerking genomen omstandigheden, welke er op neerkomen dat de verdachte gelet op zijn functie als bedrijfsleider binnen de growshop "[A]" over deze gedragingen "vermocht te beschikken of deze al dan niet plaatsvonden en welker plaatsvinden hij blijkens de gang van zaken aanvaardde dan wel placht te aanvaarden", welke omstandigheden eraan zouden kunnen bijdragen dat de verdachte als "functionele dader" van die gedragingen wordt aangemerkt, zijn onvoldoende om een dergelijke bewuste en nauwe samenwerking te kunnen aannemen. De bewezenverklaring is dus in zoverre ontoereikend gemotiveerd.

2.5.

Beide middelen zijn gegrond.

3 Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het derde middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

4 Beslissing