Home

Hoge Raad, 18-12-2012, BX5140, 11/01215

Hoge Raad, 18-12-2012, BX5140, 11/01215

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
18 december 2012
Datum publicatie
18 december 2012
ECLI
ECLI:NL:HR:2012:BX5140
Formele relaties
Zaaknummer
11/01215
Relevante informatie
Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-07-2023], Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-07-2023] art. 51

Inhoudsindicatie

Medeplegen en toerekenen van verboden gedraging aan rechtspersoon. Het Hof heeft geoordeeld dat verdachte het strafbare feit heeft gepleegd tezamen en in vereniging met de rechtspersoon doordat het door hem begane strafbare feit tevens aan die rechtspersoon kan worden toegerekend op de grond dat hij als "feitelijk bestuurder" van de rechtspersoon moet worden aangemerkt. Aldus heeft het Hof miskend dat de enkele omstandigheid dat de verboden gedraging van verdachte aan de rechtspersoon kan worden toegerekend, niet kan meebrengen dat verdachte het strafbare feit tezamen met de rechtspersoon heeft medegepleegd. Indien het Hof op het oog had dat verdachte ex art. 51.2 Sr feitelijke leiding heeft gegeven aan het strafbare feit dat door de rechtspersoon is begaan, had het zulks op de grondslag van de tll. moeten onderzoeken.

Uitspraak

18 december 2012

Strafkamer

nr. S 11/01215

CeH/SSA

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 14 juli 2010, nummer 20/001267-09, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954.

1. Geding in cassatie

1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.J.N. Vermeij, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan door de Hoge Raad en tot verwerping van het beroep voor het overige.

1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2. Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde middel

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3. Beoordeling van het vierde middel

3.1. Blijkens de toelichting behelst het middel onder meer de klacht dat het Hof blijkens zijn overweging onder 2.3 ten onrechte heeft geoordeeld dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit heeft gepleegd tezamen en in vereniging met de vennootschap [A] BV (hierna ook: [A]).

3.2. Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte onder 2 bewezenverklaard dat:

"hij in de periode van 28 oktober 2005 tot en met 21 februari 2006 te Eindhoven, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door een of meer listige kunstgrepen de verzekeringsmaatschappij Nationale Nederlanden te bewegen tot de afgifte van verzekeringsgelden, met vorenomschreven oogmerk listiglijk en bedrieglijk brand heeft gesticht in/aan tegen brandgevaar verzekerde goederen, te weten in een bedrijfspand gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats] waarin gevestigd [A] en aan de daarin aanwezige goederen behorend tot de bedrijfsinventaris en vervolgens na voornoemde brand te hebben gesticht, bij voornoemde verzekeraar een (telefonische) schademelding heeft gedaan en (schriftelijk) al dan niet middels zijn raadsman de verzekeringsmaatschappij tot vergoeding van de schade heeft aangesproken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."

3.3. Het Hof heeft in zijn arrest onder het opschrift "bijzondere overwegingen omtrent het bewijs" met betrekking tot feit 2 het volgende overwogen:

"2.1. Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde is door de raadsman aangevoerd dat er onvoldoende bewijsmiddelen voorhanden zijn waaruit blijkt dat de verdachte in persoon direct betrokken was bij het claimen van de schadesom bij Nationale Nederlanden.

2.2. Het hof is van oordeel dat uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte in persoon betrokken is geweest bij het claimen van verzekeringsgelden. Zo heeft verdachte ter terechtzitting van het hof van 13 november 2007 verklaard dat hij kort na de brand op 28 oktober 2005 de schade bij zijn tussenpersoon heeft gemeld, teneinde de schade die door de brand was ontstaan van de verzekering vergoed te krijgen.

Tevens blijkt uit de verklaring van [betrokkene 1], die namens Nationale Nederlanden aangifte heeft gedaan tegen verdachte ter zake van poging tot oplichting (p. 72-82 inclusief bijlagen) dat verdachte meerdere malen, zowel mondeling als schriftelijk, bij Nationale Nederlanden heeft aangedrongen de schade "zijn" inventaris te vergoeden.

2.3. Verdachte heeft dit feit tezamen en in vereniging gepleegd met de verzekeringnemer [A] BV, reeds omdat verdachte zelf feitelijk bestuurder was van [A] (...). Hierdoor kunnen alle gedragingen en het opzet van verdachte in dit kader (ook) aan [A] worden toegerekend."

3.4. Het hiervoor weergegeven in rechtsoverweging 2.3 vervatte oordeel van het Hof geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte het strafbare feit heeft gepleegd tezamen en in vereniging met de rechtspersoon [A] doordat het door hem begane strafbare feit tevens aan die rechtspersoon kan worden toegerekend op de grond dat hij als "feitelijk bestuurder" van [A] moet worden aangemerkt. Aldus heeft het Hof miskend dat de enkele omstandigheid dat de verboden gedraging van de verdachte aan de rechtspersoon kan worden toegerekend, niet kan meebrengen dat de verdachte het strafbare feit tezamen met de rechtspersoon heeft medegepleegd. Indien het Hof op het oog had dat de verdachte op de voet van art. 51, tweede lid, Sr feitelijke leiding heeft gegeven aan het strafbare feit dat door de rechtspersoon is begaan, had het zulks op de grondslag van de tenlastelegging moeten onderzoeken.

3.5. De klacht slaagt.

4. Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;

wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;

verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 18 december 2012.