Home

Rechtbank Noord-Nederland, 25-05-2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:2483, LEE 16-1631

Rechtbank Noord-Nederland, 25-05-2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:2483, LEE 16-1631

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
25 mei 2016
Datum publicatie
26 mei 2016
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2016:2483
Zaaknummer
LEE 16-1631

Inhoudsindicatie

Omgevingsvergunning voor bouwen van een woning. Afwijking van het bestemmingsplan. Onjuiste formulering terinzagelegging gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Vaste werkwijze verweerder niet kennelijk onredelijk of in strijd met artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo. Deugdelijke ruimtelijke onderbouwing. Welstandsadvisering. Geen schending vertrouwensbeginsel.

Uitspraak

Afdeling Bestuursrecht

locatie Groningen

zaaknummers: LEE 16/1631 en 16/1635

hierna gezamenlijk te noemen: verzoekers,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stadskanaal, verweerder,

(gemachtigde: R. Top).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [belanghebbende], te Tweede Exloërmond, vergunninghouder.

Procesverloop

Bij primair besluit van 24 maart 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure en onder weerlegging van de zienswijze van verzoekers aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een woning op het perceel [adres] te Stadskanaal.

Tegen het bestreden besluit hebben verzoekers beroep ingesteld bij de rechtbank. Tevens hebben verzoekers op 14 april 2016 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het verzoek is behandeld op de zitting van 10 mei 2016.

Verzoekers zijn vertegenwoordigd door [verzoekers].

Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en H.G. Smit.

Als vergunninghouder is [belanghebbende] verschenen, vergezeld door zijn zoon.

Feiten en omstandigheden

1. Bij zijn oordeelsvorming betrekt de voorzieningenrechter de navolgende feiten en omstandigheden.

1.1.

Op 23 maart 2015 heeft vergunninghouder een aanvraag om omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen van een woning op het perceel [adres] te Stadskanaal bij verweerder ingediend.

De aanvraag om omgevingsvergunning heeft betrekking op de volgende activiteiten:

- bouwen;

- werk of werkzaamheden uitvoeren;

- handelen in strijd met regels van de ruimtelijke ordening.

Aan de aanvraag heeft vergunninghouder een ongedateerde ruimtelijke onderbouwing van het adviesbureau RO ten grondslag gelegd.

1.2.

Verweerder heeft het bouwplan ter advisering voorgelegd aan de stichting Libau (hierna: de welstandscommissie). In een advies van 27 mei 2015 heeft de welstands-commissie aangegeven dat het bouwplan niet strijdig is met redelijke eisen van welstand. Hierbij heeft de welstandscommissie opgemerkt dat naar aanleiding van het eerdere advies van 27 oktober 2014 overleg heeft plaatsgevonden met de opdrachtgever en dat het uiteindelijk effectief is gebleken de hoofdvorm te veranderen door het dak boven de entree iets te verlagen. Hierdoor wordt de gootlijn voor een belangrijk deel onderbroken waardoor het forse karakter van de woning wordt teruggedrongen.

In aansluiting op het advies van 27 mei 2015 heeft de welstandscommissie in een nader advies van 4 augustus 2015 aangegeven dat het bouwplan niet strijdig is met redelijke eisen van welstand. Als suggestie heeft de welstandscommissie in dit advies meegegeven de goot minder zwaar te detailleren door de toepassing van een verjonging.

1.3.

Verweerder heeft op 8 september 2015 een ontwerpbesluit tot het verlenen van de aangevraagde omgevingsvergunning genomen.

Verweerder heeft het ontwerpbesluit gepubliceerd in het gemeenteblad van de gemeente Stadskanaal van 16 september 2015.

1.4.

Verzoekers hebben bij brief van 15 oktober 2015 een zienswijze bij verweerder ingediend.

1.5.

Op verzoek van verweerder heeft de welstandscommissie een nader advies uitgebracht met betrekking tot dit bouwplan. In het nadere advies van 17 november 2015 heeft de welstandscommissie onder meer aangegeven dat uiteindelijk een positief advies is afgegeven voor een woning met een hogere goot – direct boven de verdiepingsramen – waarbij de goot ter plaatse van de entree enigszins verlaagd is uitgevoerd. Een vrijwel identieke hoofdvorm bevindt zich direct tegenover de kavel aan de Drouwenerstraat. De commissie is van mening dat het wat forsere bouwvolume hierdoor het bebouwingsbeeld niet verstoort. In relatie tot de direct naastgelegen panden is de ruimte tot het pand aan de linkerzijde redelijk ruim (circa 6 meter), doordat zich aan weerszijde van de erfgrens een oprit bevindt. Ten opzichte van de woning aan de rechterzijde is de ruimte meer beperkt, maar ook hier bevindt zich een oprit en wordt aangesloten bij de garage van een pand dat met de hoofdvorm meer gericht is op de Postkade dan de Drouwenerkade. Beide gegevens ten opzichte van de naastgelegen panden en het feit dat de goot ter plaatse van de entree is verlaagd, hebben de commissie doen besluiten haar goedkeuring aan het plan te geven.

1.6.

Bij besluit van 22 februari 2016 heeft de raad van de gemeente Stadskanaal (hierna: de raad) een verklaring van geen bedenkingen afgegeven.

1.7.

Bij het bestreden besluit heeft verweerder met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure en onder weerlegging van de zienswijze van verzoekers aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een woning op het perceel [adres] te Stadskanaal.

Verweerder heeft het bestreden besluit gepubliceerd in de Staatscourant van 23 maart 2016.

Toepasselijke regelgeving

2. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, kan, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de voorzieningenrechter, indien het verzoek wordt gedaan indien beroep bij de bestuursrechter is ingesteld, en hij van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak.

2.1.

Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.

Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is het, voor zover thans van belang, verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.

Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo wordt de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, geweigerd, indien de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet (het Bouwbesluit).

Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo wordt de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, geweigerd, indien de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van de het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening.

Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo wordt de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, geweigerd, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening.

Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo wordt de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, geweigerd, indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend.

Ingevolge artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo wordt de aanvraag in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, onder a en ten derde, van de Wabo kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, slechts worden verleend, indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

Ingevolge het derde lid van dit artikel kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van de ruimtelijke onderbouwing, bedoeld in het eerste lid, onder a en ten derde.

2.2.

De in artikel 2.12, derde lid, van de Wabo bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit omgevingsrecht (Bor).

Op grond van artikel 5.20 van het Bor zijn, voor zover de omgevingsvergunning wordt verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a en ten derde, van de wet, de artikelen 3.1.2, 3.1.6 en 3.3.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) van overeenkomstige toepassing.

Ingevolge artikel 6.5, eerste lid, van het Bor, voor zover thans van belang, wordt de omgevingsvergunning, voor zover een aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet en waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a en ten derde van de wet wordt afgeweken van het bestemmingsplan, niet verleend dan nadat de gemeenteraad van de gemeente waar het project geheel of in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, verklaard heeft dat hij daartegen geen bedenkingen heeft, tenzij artikel 3.2, aanhef en onder b, van dit besluit of artikel 3.36 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van toepassing is.

Op grond van artikel 6.5, derde lid, van het Bor kan de gemeenteraad categorieën van gevallen aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist.

2.3.

Aan het perceel is ingevolge het bestemmingsplan “Stadskanaal Noord” de bestemming “Woondoeleinden 1” toegekend.

Ingevolge artikel 3.1 van de planvoorschriften van dit bestemmingsplan zijn de op de kaart voor “Woondoeleinden 1” aangewezen gronden bestemd voor:

a. woonhuizen, al dan niet in combinatie met beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis;

b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;

c. het behoud en herstel van cultuurhistorische waarden;

met daaraan ondergeschikt:

d. tuinen en erven;

e. verhardingen;

f. water;

g. groenvoorzieningen;

h. parkeervoorzieningen;

i. nutsvoorzieningen;

j. speelvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

k. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.

Ingevolge artikel 3.2.2 van de planvoorschriften van dit bestemmingsplan gelden voor het bouwen van hoofdgebouwen de volgende bepalingen:

a. (…);

b. (…);

c. de oppervlakte van een hoofdgebouw mag ten hoogste 150 m² bedragen, tenzij de bestaande oppervlakte groter is, in welk geval de bestaande oppervlakte als maximale oppervlakte geldt;

d. (…);

e. (…);

f. de goothoogte van een hoofdgebouw mag ten hoogste 4 meter bedragen;

g. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag ten hoogste 9 meter bedragen.

Ingevolge artikel 3.2.3 van de planvoorschriften van dit bestemmingsplan gelden voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen de volgende bepalingen:

a.1. (…);

a.2. 60 m², indien de oppervlakte van een bouwperceel en tuin minder bedraagt dan 1.000 m²;

a.3. (…);

a.4. (…);

a.5. (…).

Ingevolge artikel 3.2.3, lid e, van de planvoorschriften van dit bestemmingsplan mag de bouwhoogte van een aan- of uitbouw of bijgebouw ten hoogste 6 meter bedragen.

Overwegingen

3. Gesteld voor de vraag of er aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.

3.1.

Aangezien vergunninghouder gebruik kan maken van de verleende omgevings-vergunning, acht de voorzieningenrechter het spoedeisend belang aan de zijde van verzoekers in dit geval gegeven.

4. In procedureel opzicht overweegt de voorzieningenrechter als volgt.

4.1.

Verzoekers betogen dat de procedureregels in dit geval niet in acht zijn genomen door verweerder. In dit verband wijzen verzoekers in de eerste plaats op het feit dat op pagina 3 van de verleende omgevingsvergunning ten onrechte vermeld staat dat de terinzagelegging bij de rechtbank plaatsvindt. In de tweede plaats wijzen verzoekers erop dat verweerder geen rekening heeft gehouden met de inspraakmogelijkheden die bij wet zijn voorzien.

4.2.1.

Ingevolge artikel 6:22 van de Awb kan het besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten, indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.

4.2.2.

Hoewel aan verzoekers moet worden toegegeven dat de tekst op pagina 3 van de verleende omgevingsvergunning voor wat betreft de terinzagelegging van dit besluit onjuist is geformuleerd en daardoor tot verschil van interpretatie kan leiden, leidt dit niet tot het door verzoekers beoogde doel. Hierbij acht de voorzieningenrechter van belang dat niet aannemelijk is geworden dat verzoekers door de onjuiste vermelding voor wat betreft de terinzagelegging zijn benadeeld. Uit de publicatie van de verleende omgevingsvergunning in de Staatscourant van 23 maart 2016 hebben verzoekers kunnen afleiden dat de beschikking en de daarbij behorende stukken vanaf 24 maart 2016 tot en met 4 mei 2016 ter inzage liggen bij de publieksbalie van het gemeentehuis in Stadskanaal. Verder is in deze publicatie vermeld dat de omgevingsvergunning in elektronische vorm te raadplegen en te verkrijgen is op www.ruimtelijkeplannen.nl. Verder stelt de voorzieningenrechter vast dat verzoekers in dit geval tijdig beroep hebben ingesteld bij de rechtbank. Onder die omstandigheden ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het door verzoekers geconstateerde gebrek in de verleende omgevingsvergunning te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. In zoverre slaagt deze grond van verzoekers niet.

Daarnaast wijst de voorzieningenrechter erop dat vermeende gebreken in de inspraak, wat daar van zij, niet kunnen leiden tot een aantasting van de materiële rechtmatigheid van het besluit, aangezien inspraak geen onderdeel uitmaakt van de onderhavige in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregelde procedure (vgl. Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS), 5 maart 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC5753). Wel is het zo dat de mogelijkheid is geboden om een zienswijze in te dienen naar aanleiding van het ontwerpbesluit van verweerder en dat verzoekers van deze (wettelijke) gelegenheid gebruik hebben gemaakt. Van een onjuiste dan wel onzorgvuldige procedure is de voorzieningenrechter dan ook niet gebleken. Ook in zoverre slaagt deze grond van verzoekers niet.

5. Inhoudelijk wordt als volgt overwogen.

5.1.

De voorzieningenrechter stelt voorop dat tussen partijen in geschil is of verweerder in dit geval gebruik heeft kunnen maken van de aan hem toekomende bevoegdheid, als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef, onder a ten derde, van de Wabo om af te wijken van voormeld bestemmingsplan voor het oprichten van een woning op het perceel [adres] te Stadskanaal. Dienaangaande wordt als volgt overwogen.

5.2.

Het oprichten van een woning op het perceel [adres] te Stadskanaal is in strijd met het bestemmingsplan “Stadskanaal Noord” en de op grond van dit bestemmingsplan aan voormeld perceel toegekende bestemming “Woondoeleinden 1” voor wat betreft de oppervlakte van het hoofdgebouw, de goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw en de oppervlakte van de bijgebouwen.

5.3.

De voorzieningenrechter stelt voorop dat het besluit om aan een activiteit in afwijking van het bestemmingsplan al dan niet medewerking te verlenen een bevoegdheid van - in dit geval – verweerder betreft, waarbij hij beleidsvrijheid heeft en de rechter dat besluit terughoudend dient te toetsen (vgl. AbRvS, 17 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013: LJN BZ7700).

5.4.1.

Verzoekers betogen dat de beleidscriteria om af te wijken van het bestemmingsplan niet gepubliceerd zijn en om die reden in dit geval niet gehanteerd mochten worden door verweerder. De gemachtigde van verzoekers heeft in dit verband ter zitting aangegeven dat er door verweerder ten onrechte vooruit gelopen is op een bestemmingsplan dat pas in 2018 ter inzage wordt gelegd. Naar de mening van verzoekers is dit ten onrechte gebeurd, aangezien het bestemmingsplan “Stadskanaal Noord” het toetsingskader is.

5.4.2.

Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij een vaste werkwijze hanteert dat in principe medewerking wordt verleend aan bouwplannen die in strijd zijn met een geldend bestemmingsplan, indien wordt voldaan aan de planologische uitgangspunten zoals opgenomen in het bestemmingsplan “Cereswijk en Dideldom”. Het beleid dat in dit bestemmingsplan is verwoord, zal ook in de toekomst worden gehanteerd bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen. In het bestemmingsplan “Cereswijk en Dideldom” is bepaald dat 50% van een bouwperceel bebouwd mag worden. Ook is een maximum bouwhoogte van 11 meter toegestaan. Naar de mening van verweerder voldoet het bouwplan qua oppervlakte en bouwhoogte aan de regels uit het bestemmingsplan “Cereswijk en Dideldom”. Om die reden heeft verweerder besloten om medewerking te verlenen aan dit bouwplan.

5.4.3.

De voorzieningenrechter acht de hiervoor in rechtsoverweging 5.4.2. omschreven vaste werkwijze, waarbij in de afweging door verweerder om al dan niet planologische medewerking te verlenen aan het afwijken van het bestemmingsplan de in het bestemmingsplan “Cereswijk en Dideldom” aangegeven randvoorwaarden worden betrokken, niet onredelijk of in strijd met artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo. Uit het verhandelde ter zitting is afdoende gebleken dat de door verweerder gehanteerde vaste werkwijze bekend is bij verzoekers. Tussen partijen is niet in geschil, en de voorzieningenrechter neemt dit als een vaststaand gegeven aan, dat het thans voorliggende bouwplan van vergunninghouder voldoet aan de hiervoor omschreven randvoorwaarden om medewerking te verlenen aan het afwijken van het bestemmingsplan. Onder die omstandigheden ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om verzoekers te volgen in hun stelling dat de door verweerder gehanteerde criteria, naar gesteld, onduidelijk zijn. Deze grond van verzoekers slaagt niet.

6. In de ruimtelijke onderbouwing is ingegaan op ruimtelijk relevante aspecten als de planopzet, de locatiekeuze en de verkeersstructuur. In de ruimtelijke onderbouwing is tevens ingegaan op de randvoorwaarden en omgevingsaspecten (bodem, archeologie, cultuur-historie, verkeer, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid, ecologie (gebieds- en soorten-bescherming), water, bedrijven en milieuzonering en brandveiligheid). Geconcludeerd wordt dat de genoemde omgevingsaspecten geen belemmering vormen voor het oprichten van een woning aan [adres] te Stadskanaal en dat het project planologisch uitvoerbaar is. Met betrekking tot de economische uitvoerbaarheid is in de ruimtelijke onderbouwing aangegeven dat de kosten voor de realisatie van de woning voor rekening van de aanvrager komen. Geconcludeerd wordt dat, gelet op het voorgaande, de financiële uitvoerbaarheid van het project voldoende gewaarborgd is.

6.1.

Verzoekers betogen dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er dit geval geen sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening. In dit verband wijzen verzoekers erop dat op diverse punten wordt afgeweken van het bestemmingsplan en dat verweerder geen feiten of argumenten heeft genoemd waarop de door hem getrokken conclusie is gebaseerd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

6.2.

Zoals in rechtsoverweging 6. reeds is overwogen, is in de ruimtelijke onderbouwing op ruimtelijk relevante aspecten als de planopzet, de locatiekeuze en de verkeersstructuur. In de ruimtelijke onderbouwing is tevens ingegaan op de randvoorwaarden en omgevingsaspecten (bodem, archeologie, cultuurhistorie, verkeer, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid, brandveiligheid, ecologie en bedrijven en milieuzonering). Naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoet de ruimtelijke onderbouwing aan de daaraan gestelde wettelijke vereisten. In de niet nader onderbouwde stelling van verzoekers dat de voorgenomen activiteit in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om tot de conclusie te komen dat verweerder de ruimtelijke onderbouwing niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Hieruit volgt dat verweerder gebruik heeft kunnen maken van de hem toekomende bevoegdheid om af te wijken van de planvoorschriften van het bestemmingsplan. Deze grond van verzoekers slaagt niet.

7.1.

Verzoekers betogen dat verweerder niet heeft voldaan aan een mondelinge toezegging van de wethouder om een second-opinion te laten verrichten door een andere deskundige dan de welstandscommissie. Daarom hebben verzoekers geen eigen advies van een andere deskundige op het gebied van welstand ingediend. In plaats daarvan heeft de welstandscommissie op verzoek van verweerder nog eens indringend gekeken naar de eerdere adviezen. Met betrekking tot de door de welstandscommissie gegeven adviezen merken verzoekers op dat daarin niets vermeld is over de afwijkingen op alle punten van het bestemmingsplan. Verder betogen verzoekers dat de beleidscriteria niet zijn gepubliceerd en dat die om die reden niet kunnen worden gehanteerd. Verzoekers betogen daarnaast dat uit de welstandsadviezen blijkt dat er is getoetst aan de oude welstandsnota en niet aan de versie van 10 oktober 2015. Volgens verzoekers past het in het historisch perspectief om terug te gaan naar de grootte van het oorspronkelijke bouwwerk. Dat paste immers goed in de totale omgeving.

7.2.

Verweerder merkt op dat wethouder [naam] in een gesprek met verzoekers op

14 oktober 2015 aangegeven heeft de motivering van de adviezen van 27 mei en 4 augustus 2015 van de welstandscommissie in deze vorm ontoereikend te vinden, omdat er geen rekening wordt gehouden met de omgeving. Tijdens dit gesprek heeft wethouder [naam] vervolgens het volgende toegezegd:

- de welstandscommissie vragen om het advies beter te onderbouwen. Als deze onderbouwing onvoldoende zou zijn, dan zou het vervolg zijn:

- een second-opinion te laten uitvoeren.

Naar de mening van verweerder bestaat de toezegging van voornoemde wethouder uit een tweetrapsraket. In de visie van verweerder heeft de welstandscommissie in voldoende mate voldaan aan het verzoek om de eerdere adviezen te onderbouwen in het advies van 17 november 2015. Daarmee was er voor verweerder voldoende onderbouwing aanwezig en bestond er geen noodzaak voor het laten uitvoeren van een second-opinion. Naar de mening van verweerder is er in dit geval geen sprake van een onvoorwaardelijke en ongeclausuleerde toezegging van voornoemde wethouder dat er zonder meer een second-opinion door een andere deskundige op het gebied van welstand zou worden verricht.

7.3.

Uit vaste jurisprudentie van de AbRvS, onder meer kenbaar uit ECLI:NL:RVS: 2009:LJN BI2952, volgt dat verweerder, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, in beginsel aan het advies doorslaggevende betekenis mag toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat verweerder dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Ook laatstgenoemde omstandigheid kan aanleiding geven tot het oordeel dat het besluit van het college in strijd is met artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet of niet berust op een deugdelijke motivering. Dit neemt echter niet weg dat een welstandsnota criteria kan bevatten die zich naar hun aard beter lenen voor beoordeling door een deskundige dan voor beoordeling door een aanvrager of derde-belanghebbende (vgl. AbRvS, 16 september 2009, ECLI:NL:RVS: 2009:LJN BJ7774).

7.4.1.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben verzoekers niet aannemelijk gemaakt dat er in dit geval sprake is van een mondelinge ongeclausuleerde, onvoorwaarde-

lijke toezegging van een wethouders waaraan zij het gerechtvaardigde vertrouwen mochten ontlenen dat een second-opinion zou worden verricht door een andere deskundige op het gebied van welstand dan de welstandscommissie. Gelet hierop behoeft de vraag of de door verzoekers op een andere wijze geïnterpreteerde uitlatingen van de wethouder verweerder in dit concrete geval binden thans geen bespreking meer. In zoverre slaagt de grond van verzoekers niet.

7.4.2.

De voorzieningenrechter stelt voorop dat de welstandscommissie bij de welstandsadvisering gehouden is om de door het vigerende bestemmingsplan geboden bouwmogelijkheden te respecteren. Uit de zich in het dossier bevindende welstandsadviezen kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter worden opgemaakt dat de welstandscommissie het voorliggende bouwplan, dus inclusief de geconstateerde afwijkingen van het vigerende bestemmingsplan, heeft beoordeeld aan de hand van de welstandscriteria van de welstandsnota. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om verzoekers te volgen in hun stelling dat dat de welstandsadviezen onzorgvuldig tot stand zijn gekomen. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat verzoekers geen contra-expertise van een deskundige op het gebied van welstand hebben overgelegd. Vervolgens is de vraag of verzoekers erin geslaagd zijn om aannemelijk te maken dat er sprake is van concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of de volledigheid van de welstandsadviezen van de welstandscommissie. De voorzieningenrechter beantwoordt die vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt. De voorzieningenrechter stelt vast dat de welstandscommissie het bouwplan terecht heeft getoetst aan de welstandscriteria van de welstandsnota 2007, aangezien de aanvraag om omgevingsvergunning is ingediend voor de inwerkingtreding van de welstandsnota 2015. Verder dient te worden vastgesteld dat de adviezen van 27 mei en

4 augustus 2015 voortborduren op het (negatieve) welstandsadvies van 27 oktober 2014, waarin de welstandscommissie heeft aangegeven op zichzelf mogelijkheden te zien voor een dergelijke woning, mede gezien de forsere panden aan de overzijde. Wel is volgens de welstandscommissie gevraagd om hier maatwerk te leveren (een ontwerp op de locatie). Mede naar aanleiding van dit welstandsadvies heeft vergunninghouder het ontwerp van de woning tot driemaal toe aangepast. In het nadere advies van 17 november 2015 heeft de welstandscommissie aangegeven dat in het eerste advies van 27 oktober 2014 is vermeld dat het bouwplan getoetst is aan de criteria voor ‘gebied 2 – Stadskanaal/Mussel- kanaal/Ceresdorp, waarin de kavel waarop het bouwplan wordt gerealiseerd, is gelegen. Hiernaast zijn vanwege de specifieke ligging van de kavel in de nabijheid van Stadskanaal ook de criteria van ‘gebied 1 – Kanaalzone met lintbebouwing’ geraadpleegd. Door de welstandscommissie is in het nadere advies aangegeven dat voor forsere bouwobjecten de intentie is om deze meer ruimte te geven ten opzichte van de bestaande bebouwing dan gebruikelijk is voor het specifieke gebied. Naarmate deze ruimte kleiner wordt, dient de hoofdvorm van de woning zich aan te passen aan de naastgelegen panden. In het nadere advies van 17 november 2015 heeft de welstandscommissie onder meer aangegeven dat uiteindelijk een positief advies is afgegeven voor een woning met een hogere goot – direct boven de verdiepingsramen – waarbij de goot ter plaatse van de entree enigszins verlaagd is uitgevoerd. Een vrijwel identieke hoofdvorm bevindt zich direct tegenover de kavel aan de Drouwenerstraat. De commissie is van mening dat het wat forsere bouwvolume hierdoor het bebouwingsbeeld niet verstoort. In relatie tot de direct naastgelegen panden is de ruimte tot het pand aan de linkerzijde redelijk ruim (circa 6 meter), doordat zich aan weerszijde van de erfgrens een oprit bevindt. Ten opzichte van de woning aan de rechterzijde is de ruimte meer beperkt, maar ook hier bevindt zich een oprit en wordt aangesloten bij de garage van een pand dat met de hoofdvorm meer gericht is op de Postkade dan de Drouwenerkade. Beide gegevens ten opzichte van de naastgelegen panden en het feit dat de goot ter plaatse van de entree is verlaagd, hebben de commissie doen besluiten haar goedkeuring aan het plan te geven. Het enkel plaatsen van kritische kanttekeningen door verzoekers leidt naar het oordeel van de voorzieningenrechter in dit geval niet tot de conclusie dat de welstandsadviezen van de welstandscommissie in dit geval onzorgvuldig zijn dan wel inhoudelijk niet concludent zijn (vgl. AbRvS, 11 januari 2012, ECLI:NL:RVS: 2012:LJN BV0578). Deze grond van verzoekers slaagt niet.

8.1.

Verzoekers betogen dat er in dit geval geen sprake is van toepassing van het gelijkheidsbeginsel. In dit verband wijzen verzoekers erop dat er niet wordt afgeweken ten behoeve van het algemeen belang, maar weegt het specifieke belang van één persoon belang zwaarder dan het algemeen belang dan wel het belang van de gehele buurt.

8.2.

De voorzieningenrechter stelt voorop dat verweerder bij het nemen van een besluit over het afwijken van het bestemmingsplan de betrokken belangen op zorgvuldige wijze tegen elkaar dient af te wegen. Hierbij dient de ruimtelijke relevantie van de activiteit die verweerder bij het bestreden besluit heeft toegestaan afgezet te worden tegen wat bij recht is toegestaan op grond van het bestemmingsplan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoet de opgestelde en door verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde ruimtelijke onderbouwing aan de daaraan te stellen (wettelijke) eisen. Verder acht de voorzieningenrechter van belang dat verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt dat het provinciale beleid of het gemeentelijke woningbouwbeleid aan het realiseren van een woning op het perceel [adres] te Stadskanaal in de weg staat. Daarbij komt dat verweerder in de door hem verrichte belangenafweging, mede gelet op de aan het perceel toegekende bestemming “Woondoeleinden 1” een doorslaggevend gewicht heeft mogen toekennen aan het woonbelang van vergunninghouder. Gelet hierop komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat de uitkomst van de door verweerder verrichte belangenafweging in dit geval niet kennelijk onredelijk is. Van schending van het gelijkheidsbeginsel als gesteld door verzoekers is de voorzieningenrechter niet gebleken. Deze grond van verzoekers slaagt niet.

9. Gelet op de voorgaande overwegingen is het beroep van verzoekers ongegrond. Om die reden bestaat er geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek daartoe wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling, als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, bestaat geen aanleiding.

Beslist wordt als volgt.

Beslissing

Rechtsmiddel