Home

Raad van State, 11-01-2012, BV0578, 201107342/1/H2

Raad van State, 11-01-2012, BV0578, 201107342/1/H2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
11 januari 2012
Datum publicatie
11 januari 2012
ECLI
ECLI:NL:RVS:2012:BV0578
Zaaknummer
201107342/1/H2
Relevante informatie
Wet op de Ruimtelijke Ordening [Tekst geldig vanaf 01-07-2008] [Regeling ingetrokken per 2008-07-01], Wet op de Ruimtelijke Ordening [Tekst geldig vanaf 01-07-2008] [Regeling ingetrokken per 2008-07-01] art. 49

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 15 december 2008 heeft het college [appellant] € 15.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 september 2007 tot de dag van uitbetaling, ter vergoeding van planschade toegekend.

Uitspraak

201107342/1/H2.

Datum uitspraak: 11 januari 2012

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellante B] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Oirschot,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 25 mei 2011 in zaak nr. 10/109 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Oirschot.

1. Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2008 heeft het college [appellant] € 15.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 september 2007 tot de dag van uitbetaling, ter vergoeding van planschade toegekend.

Bij besluit van 26 november 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 25 mei 2011, verzonden op 26 mei 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 juli 2011, hoger beroep ingesteld. [appellant] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 1 augustus 2011.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Desgevraagd hebben partijen toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht, om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 49, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals die bepaling tot 1 juli 2008 luidde, kennen burgemeester en wethouders een belanghebbende op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe voor zover blijkt dat hij ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd.

2.2. Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding op de voet van artikel 49 van de WRO dient te worden onderzocht of de verzoeker als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient de planologische maatregel waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt, te worden vergeleken met het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van deze regimes maximaal kan, onderscheidenlijk kon worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Slechts indien realisering van de maximale mogelijkheden met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan daarin aanleiding worden gevonden om te oordelen dat van dit uitgangspunt afgeweken moet worden.

2.3. [appellant] is eigenaar van de vrijstaande woning met bijgebouw op het perceel, plaatselijk bekend [locatie] te Oirschot en kadastraal bekend gemeente Oirschot, Sectie F, nr. 7150 (hierna: de woning). Aan het verzoek om vergoeding van planschade heeft hij ten grondslag gelegd dat de bestemming van nabij de woning gelegen gronden (hierna: het plangebied) bij het bestemmingsplan 'Moorland-Oost' van 27 juli 2004 (hierna: het nieuwe bestemmingsplan), dat op of omstreeks 16 maart 2005 (hierna: de peildatum) in werking is getreden, is gewijzigd en dit tot schade in de vorm van waardevermindering van de woning heeft geleid.

2.4. Het college heeft het verzoek om vergoeding van planschade voor advies voorgelegd aan de (plan)schadecommissie van de gemeente Oirschot (hierna: de commissie).

In een advies van 29 juli 2008 heeft de commissie uiteengezet dat het nieuwe bestemmingsplan tot gevolg heeft gehad dat het plangebied in planologisch opzicht van een agrarisch gebied in een woongebied is gewijzigd en dat hierdoor de situeringswaarde van de woning is gedaald, het uitzicht en de privacy worden aangetast en geluidsoverlast zal ontstaan. Volgens de commissie heeft de planologische wijziging tot een planologische verslechtering geleid en is ten gevolge hiervan de waarde van de woning op de peildatum van € 525.000,00 naar € 510.000,00 gedaald.

Het college heeft dit advies aan het besluit van 15 december 2008 ten grondslag gelegd.

2.5. [appellant] heeft in bezwaar een aanvullend taxatierapport van A.P.F.M. Kerkhofs van 4 februari 2009 overgelegd. Volgens dat rapport is de waarde van de woning op de peildatum van € 600.000,00 naar € 520.000,00 gedaald. Naar aanleiding hiervan heeft het college nader advies gevraagd aan de commissie.

In een reactie van 14 juli 2009 heeft de commissie uiteengezet welke methoden bij het taxeren van de waarden zijn gehanteerd en op welke onderdelen een verschil van inzicht bestaat met de door [appellant] geraadpleegde deskundige.

Het college heeft deze reactie aan het besluit van 26 november 2009 ten grondslag gelegd.

2.6. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, nu in het taxatierapport van Kerkhofs geen grond is te vinden voor het oordeel dat de commissie tot een onzorgvuldige of onjuiste taxatie is gekomen, het college het advies van de commissie aan zijn besluit ten grondslag mocht leggen. Daartoe voert hij aan dat de commissie, anders dan Kerkhofs, onvoldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen van de planologische wijziging en dat uit de reactie van Kerkhofs op het nader advies van de commissie blijkt dat de taxatie door de commissie van de waardevermindering van zijn woning niet juist is.

2.6.1. Indien uit een advies van een door een bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze blijkt welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, mag dat bestuursorgaan volgens vaste jurisprudentie (onder meer de uitspraak van 3 maart 2010 in zaak nr. 200905785/1/H2, BR 2010, p. 459) bij het nemen van een besluit op een verzoek om vergoeding van planschade van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht.

2.6.2. Het advies van de commissie van 29 juli 2008, gelezen in samenhang met het nader advies van 14 juli 2009, biedt op de wijze, als hiervoor bedoeld, inzicht in de feiten en omstandigheden die de conclusie kunnen dragen dat [appellant] door het nieuwe bestemmingsplan een planschade, in de vorm van waardevermindering van de woning, ten bedrage van € 15.000,00 heeft geleden. Uit het advies blijkt dat de door [appellant] gestelde schadefactoren daarbij zijn betrokken.

Dat Kerkhofs, in zijn reactie op het nader advies van de commissie, kritische kanttekeningen bij de door de commissie gemaakte berekening van de waarde van de woning ten tijde van de peildatum onder het oude planologische regime heeft geplaatst en zelf bij het taxeren van deze waarde op een veel hoger bedrag dan de commissie is uitgekomen, brengt niet met zich dat concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van de taxatie door de commissie van deze waarde en de waardevermindering van de woning.

Derhalve geeft het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat het college de aan het onderzoek van de commissie verbonden conclusie niet aan het besluit ten grondslag had mogen leggen.

Het betoog faalt.

2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van staat.

w.g. Van Altena w.g. Hazen

voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2012

452.