Home

Centrale Raad van Beroep, 21-06-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1222, 21/2777 WIA

Centrale Raad van Beroep, 21-06-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1222, 21/2777 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
21 juni 2023
Datum publicatie
30 juni 2023
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2023:1222
Formele relaties
Zaaknummer
21/2777 WIA

Inhoudsindicatie

Beroep tegen opgelegde loonsanctie ten onrechte ongegrond verklaard. Het loonsanctiebesluit is niet zoals voorgeschreven vóór het einde van de zogeheten wachttijd aan appellante verstuurd. Het Uwv heeft niet aannemelijk kunnen maken dat het loonsanctiebesluit op tijd is verzonden.

Uitspraak

21/2777 WIA

Datum uitspraak: 21 juni 2023

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 juni 2021, 19/5230 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[naam stichting] te [vestigingsplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

Met een besluit, dat is gedateerd op 1 maart 2019, heeft het Uwv het tijdvak waarin betrokkene tegenover appellante recht heeft op loon tijdens ziekte, verlengd met 52 weken tot 3 maart 2020 (loonsanctiebesluit). Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv is met een besluit van 30 augustus 2019 (bestreden besluit) bij de opgelegde loonsanctie gebleven.

Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard.

Namens appellante heeft H.E. Wonnink, werkzaam bij WGA Control B.V., hoger beroep ingesteld.

Betrokkene [betrokkene], ex-werkneemster van appellante, heeft kenbaar gemaakt als belanghebbende te willen deelnemen aan de procedure en een zienswijze ingediend.

Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend. Appellante heeft hierop gereageerd.

Het Uwv heeft naar aanleiding van een vraagstelling van de Raad nadere stukken ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 10 mei 2023. Namens appellante is mr. drs. E.C. Spiering verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens. Betrokkene is niet verschenen.

Omdat betrokkene geen toestemming heeft gegeven haar medische gegevens aan appellante ter kennisname te brengen, heeft de Raad met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat kennisneming van medische stukken is voorbehouden aan de gemachtigde van appellante.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of de rechtbank het beroep van appellante tegen de opgelegde loonsanctie terecht ongegrond heeft verklaard. Volgens appellante is dat niet het geval, nu niet vast staat dat het loonsanctiebesluit - zoals voorgeschreven - vóór het einde van de zogeheten wachttijd aan haar is verstuurd. De Raad volgt appellant in dit standpunt, omdat het Uwv niet aannemelijk heeft kunnen maken dat het loonsanctiebesluit op tijd is verzonden.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van

belang.

1.1.

Betrokkene was werkzaam bij appellante. Op 6 maart 2017 heeft zij zich ziekgemeld.

Betrokkene heeft op 17 december 2018 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen aangevraagd. Een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige van het Uwv hebben vervolgens onderzoek verricht. Het Uwv heeft op basis daarvan geconcludeerd dat de re-integratie-inspanningen van appellante onvoldoende zijn geweest en dat er geen deugdelijke grond is voor dit verzuim. Hierop heeft het Uwv bij besluit, gedateerd 1 maart 2019, aan appellante een loonsanctie opgelegd. Het Uwv heeft de loonsanctie bij het bestreden besluit gehandhaafd.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft het Uwv het loonsanctiebesluit op tijd verzonden. De rechtbank is daarbij uitgegaan van een uiterste verzenddatum van 5 maart 2019 en een ontvangstdatum van 6 maart 2019. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv appellante terecht een loonsanctie opgelegd, omdat appellante zonder goede reden onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.

Het hoger beroep van appellante

3.1.

Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft in hoger beroep opnieuw aangevoerd dat het Uwv het loonsanctiebesluit niet op tijd, dat wil zeggen: vóór het einde van de wachttijd, heeft verstuurd. De rechtbank is daarbij ten onrechte uitgegaan van een uiterste verzenddatum van 5 maart 2019. Appellante heeft gesteld dat zij het besluit op 6 maart 2019 heeft ontvangen en dat dit de mogelijkheid openhoudt dat het besluit niet op 1 maart 2019, maar pas op 5 maart 2019, dus te laat, is verstuurd.

Verweer

3.2.

Het Uwv heeft verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. Volgens het Uwv

had het loonsanctiebesluit uiterlijk op 4 maart 2019 moeten zijn bekendgemaakt, gelet op bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 12 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3943. Het loonsanctiebesluit is gedateerd op 1 maart 2019, en volgens het Uwv ook op diezelfde dag (dus tijdig) bekendgemaakt. Om de tijdige verzending op 1 maart 2019 aannemelijk te maken, heeft het Uwv een schermprint van het Elektronisch Archief (EA) overgelegd. Hierop is vermeld dat het besluit van 1 maart 2019 op diezelfde datum is gearchiveerd. Een dergelijke vermelding wordt volgens het Uwv pas opgenomen als het document is uitgeprint en in een envelop in een bak is gedaan. Deze bak wordt elke dag om 15.00 uur geleegd door een medewerker van facilitaire zaken, die de documenten vervolgens diezelfde dag ter post aanbiedt. Volgens het Uwv is hiermee aannemelijk gemaakt dat het besluit van 1 maart 2019 op diezelfde datum is verstuurd.

Het oordeel van de Raad

4.1.

De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt, omdat niet is komen vast te staan dat het loonsanctiebesluit tijdig, dat wil zeggen: vóór het einde van de wachttijd, is verstuurd. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

4.2.

Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1986) is het, indien de geadresseerde stelt dat hij een niet-aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. Zoals blijkt uit onder meer de uitspraak van de Raad van 5 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:225, geldt deze rechtspraak ook als de ontvangst van een besluit niet wordt betwist, maar de verzenddatum wel.

4.3.

Gelet op het verhandelde ter zitting is tussen partijen niet in geschil dat het loonsanctiebesluit - anders dan de rechtbank oordeelde - uiterlijk 4 maart 2019 had moeten zijn verzonden. Voorts staat vast dat het loonsanctiebesluit niet aangetekend is verzonden.

4.4.

Het Uwv is er niet in geslaagd om aan de hand van een deugdelijke verzendadministratie aannemelijk te maken dat het besluit is verzonden op 1 maart 2019, of in ieder geval uiterlijk op 4 maart 2019. De Raad heeft eerder geoordeeld, bijvoorbeeld in de uitspraken van 10 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4170, en de onder 4.2 genoemde uitspraak van 5 februari 2020, dat de vermelding van een besluit in het Elektronisch Archief/Elektronisch Dossier (EAED) geen bewijs is dat het besluit op die dag daadwerkelijk is verzonden. Uit dit registratiesysteem en ook uit de daarover gegeven toelichting blijkt niet op welke datum het besluit aan de postdienst is aangeboden. Het Uwv heeft ook niet op een andere manier aannemelijk gemaakt dat het besluit van 1 maart 2019 op dezelfde datum, of uiterlijk op 4 maart 2019 per post aan appellante is verstuurd.

4.5.

Het Uwv heeft daarom ook niet aannemelijk gemaakt dat de loonsanctie tijdig is opgelegd. Dit heeft de rechtbank niet onderkend. Alleen hierom slaagt het hoger beroep al. De Raad hoeft wat appellante verder heeft aangevoerd daarom niet te bespreken.

4.6.

Dit betekent dat de Raad de aangevallen uitspraak zal vernietigen, het beroep alsnog gegrond zal verklaren en het bestreden besluit zal vernietigen. De Raad zal het besluit van 1 maart 2019 herroepen en bepalen dat zijn uitspraak in de plaats komt van het vernietigde bestreden besluit.

5. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 1.194,- voor verleende rechtsbijstand in bezwaar (1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting), € 1.674,- voor verleende rechtsbijstand in beroep (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor de zitting) en € 1.674,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep (1 punt voor het hoger beroepschrift, 1 punt voor de zitting), in totaal € 4.542,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- vernietigt de aangevallen uitspraak;

- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 30 augustus 2019;

- herroept het besluit van 1 maart 2019 tot oplegging van een loonsanctie en bepaalt dat deze

uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 30 augustus 2019;

- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 4.542,-;- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van

in totaal € 588,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en F.M. Rijnbeek en D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2023.

(getekend) E.J.J.M. Weyers

De griffier is verhinderd te ondertekenen.