Home

Centrale Raad van Beroep, 10-12-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4170, 13-2384 WIA

Centrale Raad van Beroep, 10-12-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4170, 13-2384 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
10 december 2014
Datum publicatie
16 december 2014
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2014:4170
Zaaknummer
13-2384 WIA

Inhoudsindicatie

Het besluit van 24 augustus 2012 is op 19 september 2012 bekend gemaakt, zodat de termijn waarbinnen appellante tijdig bezwaar kon maken eindigde op 31 oktober 2012. Nu het bezwaarschrift op 25 oktober 2012 door het Uwv is ontvangen, is tijdig bezwaar gemaakt. Dit betekent dat het Uwv bij het bestreden besluit ten onrechte het bezwaar tegen het besluit van 24 augustus 2012 niet-ontvankelijk heeft verklaard. Vernietiging uitspraak. Beroep gegrond. Nieuwe beslissing op bezwaar.

Uitspraak

13/2384 WIA

Datum uitspraak: 10 december 2014

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van

26 april 2013, 12/2483 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellante] te [woonplaats](appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. C.F. Roza, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2014. Namens appellante is

mr. Roza verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.

Na de behandeling van de zaak ter zitting is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest en heeft de Raad besloten het onderzoek te heropenen.

Met inzending van een brief van 22 april 2014 met bijlagen heeft het Uwv geantwoord op vragen van de Raad. Appellante heeft op de brief gereageerd.

Met toestemming van partijen is bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.

Bij besluit van 24 augustus 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 16 oktober 2010 (lees: 16 oktober 2012) geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).

1.2.

Tegen het besluit van 24 augustus 2012 heeft appellante bij brief van 23 oktober 2012, door het Uwv ontvangen op 25 oktober 2012, bezwaar gemaakt. Bij beslissing op bezwaar van 8 november 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellante tegen het besluit van 24 augustus 2012 niet-ontvankelijk verklaard. Volgens het Uwv is het bezwaar te laat ingediend en is geen sprake van verschoonbare termijnoverschrijding.

2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3.1.

Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat zij het besluit van 24 augustus 2012 niet (tijdig) heeft ontvangen. In dit verband heeft appellante aangevoerd dat zij eerst door een besluit van 19 september 2012, waarbij haar een uitkering is toegekend op grond van de Werkloosheidswet, kennis heeft genomen van het Wet WIA-besluit omdat daarin was opgenomen “omdat u na ziekte geen WIA-uitkering krijgt en nog geen werk heeft”.

3.2.

Het Uwv heeft aangevoerd dat het hier geen geloofwaardige ontkenning van de ontvangst van het besluit van 24 augustus 2012 betreft. De datering van het besluit van

24 augustus 2012 is tevens de verzenddatum. Het Uwv heeft een overzicht van het zogenoemde Elektronisch Archief/Elektronisch Dossier (EAED) overgelegd, waarin het besluit van 24 augustus 2012 is vermeld.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.1.

Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen.

4.1.2.

Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

4.1.3.

Indien een geadresseerde stelt dat hij een niet aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, is het in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Voorts dient niet gebleken te zijn van recente problemen bij de verzending van poststukken. Indien het bestuursorgaan de verzending van het besluit aannemelijk heeft gemaakt ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde dit vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe is niet vereist dat de geadresseerde aannemelijk maakt dat het besluit niet op zijn adres is ontvangen. Voldoende is dat op grond van hetgeen hij aanvoert de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Slaagt de betrokkene daarin, dan zal de ontvangst van het besluit slechts aannemelijk geoordeeld kunnen worden indien het bestuursorgaan daarom nader bewijs levert. Tegen de achtergrond van het hiervoor vermelde beoordelingskader wordt het volgende overwogen.

4.2.

Niet aannemelijk is geworden dat het besluit van 24 augustus 2012 op die dag daadwerkelijk aan appellante is verzonden. De vermelding van het besluit van

24 augustus 2012 in het EAED vormt geen bewijs dat dit besluit is verzonden. Voor zover uit het EAED al de vervaardiging en de archivering van het besluit van 24 augustus 2012 blijkt, wordt hieruit niet duidelijk op welke datum dit besluit ter bestelling aan TGP Post is aangeboden. Evenmin heeft het Uwv op andere wijze aannemelijk gemaakt dat het besluit is verzonden. In dit verband wordt nog overwogen dat aanknopingspunten voor de stelling van het Uwv, dat sprake is van een ongeloofwaardige ontkenning van de ontvangst van het besluit van 24 augustus 2012, ontbreken.

4.3.

Het voorgaande betekent dat de termijn bedoeld in artikel 6:7 van de Awb niet is aangevangen één dag na de datering van dat besluit. Gelet op de onder 3.1 weergegeven stelling van appellante houdt de Raad het ervoor dat het besluit van 24 augustus 2012 op

19 september 2012 bekend is gemaakt, zodat de termijn waarbinnen appellante tijdig bezwaar kon maken eindigde op 31 oktober 2012. Nu het bezwaarschrift op 25 oktober 2012 door het Uwv is ontvangen, is tijdig bezwaar gemaakt.

4.4.

Dit betekent dat het Uwv bij het bestreden besluit ten onrechte het bezwaar tegen het besluit van 24 augustus 2012 niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het bestreden besluit en ook de aangevallen uitspraak komen dan ook voor vernietiging in aanmerking. Het Uwv dient een nieuw inhoudelijk besluit te nemen op het tegen het besluit van 24 augustus 2012 gemaakte bezwaar.

5. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 487,- in beroep en op € 1.217,50 in hoger beroep, in totaal

€ 1.704,50.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- vernietigt de aangevallen uitspraak;

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het besluit van 8 november 2012;

- draagt het Uwv op met inachtneming van wat onder 4.3 is overwogen opnieuw te beslissen op het bezwaar tegen het besluit van 24 augustus 2012;

- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 1.704,50;

- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 160,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2014.

(getekend) C.C.W. Lange

(getekend) P. Boer