Home

Centrale Raad van Beroep, 31-05-2013, CA1883, 12-4796 WAO

Centrale Raad van Beroep, 31-05-2013, CA1883, 12-4796 WAO

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
31 mei 2013
Datum publicatie
4 juni 2013
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2013:CA1883
Zaaknummer
12-4796 WAO
Relevante informatie
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 44, Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 57

Inhoudsindicatie

Korting op en terugvordering WAO-uitkering. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen komt bij het beantwoorden van de vraag of inkomsten van een gerechtigde op een WAO-uitkering, die daarnaast als zelfstandige werkzaam is, als inkomsten uit arbeid moeten worden aangemerkt, volgens vaste rechtspraak van de Raad in beginsel doorslaggevende betekenis toe aan de in het kader van de fiscale wetgeving door de verzekerde gemaakte en door de fiscus gehonoreerde keuze. Deze hoofdregel lijdt slechts uitzondering indien aantoonbaar sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden dat de aan de fiscus gedane opgave niet tot uitgangspunt kan worden genomen (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 23 december 2005, LJN AU9534 en 1 december 2010, LJN BO6014).

Uitspraak

12/4796 WAO

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 17 juli 2012, 11/3191 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[A. te B.] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Datum uitspraak: 31 mei 2013

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. H.L. Thiescheffer, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Thiescheffer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door

mr. F.H.M.A. Swarts.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant ontvangt vanaf 24 oktober 1990 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Daarnaast werkt appellant als zelfstandige.

1.2. Naar aanleiding van de definitieve aanslag inkomstenbelasting over het jaar 2009 heeft het Uwv bij besluit van 3 oktober 2011 onder toepassing van artikel 44, eerste lid, van de WAO bepaald dat de WAO-uitkering van appellant met ingang van 1 januari 2009 moet worden uitbetaald naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van minder dan 15%. Bij besluit van 10 oktober 2011 heeft het Uwv van appellant een bedrag van € 7.156,62 bruto teruggevorderd omdat hij in de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 teveel aan

WAO-uitkering heeft ontvangen.

1.3. Bij besluit van 28 november 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv de door appellant tegen de besluiten van 3 oktober 2011 en 10 oktober 2011 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv onder verwijzing naar de bezwaararbeidsdeskundige overwogen dat, anders dan appellant meent, de kwijtschelding over 2009 die hem is verleend door de Noordelijke Ontwikkelingsmaatschappij (NOM) wel dient te worden meegenomen als inkomsten uit arbeid nu deze niet valt onder de limitatieve opsomming van bestanddelen die op grond van artikel 7 van het Schattingsbesluit niet worden geacht te behoren tot de winst.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank ten aanzien van de verlaging van de uitkering overwogen dat zij het Uwv niet kan volgen in het standpunt dat er naast de uitgezonderde bestanddelen van de winst, genoemd in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder d, van het Schattingsbesluit, dat weer verwijst naar artikel 3:78, derde lid, onderdelen a, b en c, van de Wet inkomstenbelasting 2001, geen ruimte is voor verdere uitzonderingen. Daarbij heeft de rechtbank verwezen naar vaste rechtspraak van de Raad dat voor de toerekening van arbeidsinkomsten van een zelfstandige als regel wordt aangesloten bij de door de fiscus geaccepteerde winst. De door de zelfstandige in het kader van de fiscale wetgeving gemaakte keuzes dienen daarbij tot uitgangspunt, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op deze regel rechtvaardigen. Dit laatste heeft het Uwv niet onderkend. Omdat de rechtbank niet is gebleken van dergelijke bijzondere omstandigheden, heeft zij het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en vervolgens de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand gelaten. Daarbij heeft de rechtbank nog overwogen dat het Uwv gehouden was tot terugvordering van hetgeen onverschuldigd was betaald, waarbij voorts niet is gebleken van dringende redenen om van terugvordering af te zien.

3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat er wel sprake is van bijzondere omstandigheden. Daarbij heeft hij gewezen op de omstandigheid dat de kwijtscheldingswinst is voortgekomen uit een afspraak met de NOM tot betaling ineens van een aanzienlijk lager bedrag dan het oorspronkelijk van de NOM geleende bedrag. Zonder deze kwijtschelding was de onderneming van appellant gedoemd te failleren. Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat dezelfde omstandigheden voor het Uwv aanleiding hadden moeten zijn om af te zien van terugvordering. Appellant heeft er in dit kader nog op gewezen dat hij, teneinde een afkoopsom aan de NOM te kunnen betalen, een flexibel krediet ten bedrage van € 70.000,- heeft moeten afsluiten, waarvoor appellants’ vrouw heeft moeten meetekenen, waardoor appellant nu een schuld aan haar heeft.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. In geschil is zowel de verlaging als de terugvordering van de WAO-uitkering over het jaar 2009 op grond van respectievelijk artikel 44 en artikel 57 van de WAO.

4.2. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen komt bij het beantwoorden van de vraag of inkomsten van een gerechtigde op een WAO-uitkering, die daarnaast als zelfstandige werkzaam is, als inkomsten uit arbeid moeten worden aangemerkt, volgens vaste rechtspraak van de Raad in beginsel doorslaggevende betekenis toe aan de in het kader van de fiscale wetgeving door de verzekerde gemaakte en door de fiscus gehonoreerde keuze. Deze hoofdregel lijdt slechts uitzondering indien aantoonbaar sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden dat de aan de fiscus gedane opgave niet tot uitgangspunt kan worden genomen (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 23 december 2005, LJN AU9534 en 1 december 2010, LJN BO6014).

4.3. Hoewel de afspraak met de NOM, die leidde tot de kwijtscheldingswinst, op zich wellicht als bijzonder is aan te merken, kan tegelijk gesteld worden dat deze afspraak met als uitkomst deze vorm van kwijtschelding onderdeel uitmaakt van de normale bedrijfsvoering en het normale ondernemersrisico dat appellant als zelfstandige loopt. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen is dan ook geen sprake van bijzondere omstandigheden als bedoeld in 4.2.

4.4. Ook de grond van appellant dat er dringende redenen zijn voor het Uwv om af te zien van de terugvordering kan niet slagen. Op grond van artikel 57, eerste lid, van de WAO is het Uwv verplicht het betreffende bedrag aan WAO-uitkering van appellant terug te vorderen. In het vierde lid van het genoemde artikel is bepaald, dat indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, het Uwv kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Zoals de Raad eerder in zijn uitspraken heeft overwogen (bijvoorbeeld in CRvB 23 november 2007, LJN BB8663), blijkt uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze wettelijke bepaling, dat van een dringende reden alleen bij zeer bijzondere omstandigheden sprake kan zijn. Die omstandigheden moeten met zich meebrengen, dat de gevolgen van de terugvordering in de specifieke situatie van appellant onaanvaardbaar zijn. Appellant heeft de gestelde schuld aan zijn echtgenote niet met gegevens onderbouwd noch toegelicht waarom tegen die achtergrond terugvordering onaanvaardbaar zou zijn. In hetgeen overigens door appellant is aangevoerd ziet de Raad geen aanleiding om aan te nemen dat er sprake is van een dringende reden op grond waarvan het Uwv van de terugvordering kan afzien.

4.5. Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient dan ook te worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.

Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en E.J. Govaers en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2013.

(getekend) C.W.J. Schoor

(getekend) D. Heeremans