Home

Centrale Raad van Beroep, 01-12-2010, BO6014, 09/4604 WAZ

Centrale Raad van Beroep, 01-12-2010, BO6014, 09/4604 WAZ

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
1 december 2010
Datum publicatie
2 december 2010
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2010:BO6014
Zaaknummer
09/4604 WAZ
Relevante informatie
Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 58

Inhoudsindicatie

Anticumulatie. Terugvordering WAZ-uitkering. Appellants inkomsten uit de VOF zijn aan te merken als inkomsten uit arbeid. Appellant heeft beheersactiviteiten verricht, die te beschouwen zijn als arbeid. Naar de fiscus toe zijn de inkomsten als winst uit onderneming verantwoord en tevens is een zelfstandigenaftrek geclaimd, welk verzoek door de fiscus is gehonoreerd.

Uitspraak

09/4604 WAZ

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 8 juli 2009, 08/7556 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 1 december 2010

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant is hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2010. Namens appellant is verschenen [naam zoon], gemachtigde en tevens zoon van appellant. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.F. Bär.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Voor een overzicht van de voor dit geding relevante feiten verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat hier met het volgende.

1.2. Appellant was laatstelijk sedert 1 januari 1993 als mede-vennoot werkzaam bij [VOF] voor ongeveer 60 uren per week. Voor die werkzaamheden is appellant op 16 mei 1995 uitgevallen en met ingang van 13 juni 1996 is hem een uitkering ingevolge de toen geldende Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Deze uitkering is per 1 januari 1998 omgezet in een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ).

1.3. Een onderzoek door een fraude - inspecteur van de opsporingsdienst van het Uwv heeft geleid tot een rapport werknemersfraude van 28 februari 2008. Daarin is onder meer geconcludeerd dat appellant van 13 juni 1996 tot 1 september 2003 een winstaandeel uit de VOF heeft ontvangen, hetgeen hij niet heeft opgegeven aan het Uwv. Na arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 2 april 2008 bepaald dat over de periode van 1 januari 1999 tot 1 januari 2002 de inkomsten uit arbeid van appellant alsnog in mindering worden gebracht op zijn WAZ-uitkering, dat die uitkering met ingang van 1 januari 2002 wordt herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van

35 - 45% en van 1 januari 2002 tot 1 januari 2003 wordt uitbetaald naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 - 35%. Bij besluit van 23 april 2008 is, in verband met het besluit van 2 april 2008, over de periode 1 januari 1999 tot en met 31 maart 2008 een bedrag van in totaal € 61.724,04 aan ten onrechte ontvangen WAZ-uitkering van appellant teruggevorderd.

1.4. Het bezwaar van appellant tegen de besluiten van 2 april 2008 en 23 april 2008 is bij besluit van 9 september 2008 (hierna: het bestreden besluit) gegrond verklaard, in zoverre dat de korting over het jaar 2001 is aangepast, over het jaar 2002 geen korting is toegepast en het terug te vorderen bedrag is bepaald op € 59.173,07.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de bepalingen van de AAW en niet die van de WAZ van toepassing zijn. Voorts heeft appellant ontkend dat de inkomsten zijn genoten uit arbeid. Volgens appellant heeft hij geen arbeid verricht in de in geding zijnde periode.

4. De Raad overweegt als volgt.

4.1. Per 1 januari 1998 is de AAW ingetrokken en met ingang van diezelfde datum is de WAZ inwerking getreden. Aangezien de in geding zijnde periode betrekking heeft op een datum na 1 januari 1998 zijn de bepalingen van de WAZ van toepassing. Het beroep op het overgangsrecht slaagt niet, nu daarin geen voor de onderhavige procedure van belang zijnde (gunstiger) bepalingen zijn opgenomen.

4.2. Gelet op de gronden van het hoger beroep, het verweer van het Uwv en het verhandelde ter zitting, stelt de Raad vast dat het geschil ziet op de vraag of appellants inkomsten uit de VOF zijn aan te merken als inkomsten uit arbeid. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat appellant beheersactiviteiten heeft verricht, die te beschouwen zijn als arbeid.

4.3. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad komt bij de toepassing van artikel 58 van de WAZ bij het beantwoorden van de vraag of inkomsten van een zelfstandige als inkomsten uit arbeid moeten worden aangemerkt, in beginsel doorslaggevende betekenis toe aan de in het kader van de fiscale wetgeving door de verzekerde gemaakte - en door de fiscus gehonoreerde - keuze. Deze hoofdregel lijdt slechts uitzondering indien aantoonbaar sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden dat de aan de fiscus gedane opgave niet tot uitgangspunt kan worden genomen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 23 december 2005, LJN AU9534).

4.4. Uit de beschikbare gegevens komt naar voren dat appellant van 1966 tot 1 januari 1993 als eenmanszaak de [naam handelsonderneming] dreef. Per laatstgenoemde datum is deze eenmanszaak omgezet in een VOF, waarin naast appellant, twee andere vennoten, waaronder zijn zoon [naam zoon], deelnamen. Volgens het firmacontract kwam appellant een winstaandeel toe van 40%. In 1998 gaan appellant en zijn zoon verder als enige vennoten en over de in geding zijnde periode kwam appellant steeds een (aanzienlijk) winstaandeel toe. Naar de fiscus toe zijn deze inkomsten als winst uit onderneming verantwoord en tevens is een zelfstandigenaftrek geclaimd, welk verzoek door de fiscus is gehonoreerd.

4.5. Op zich rechtvaardigt het verantwoorden van de winst als winst uit onderneming naar de fiscus toe de aanname dat er sprake is geweest van (inkomsten uit) arbeid in de zin van artikel 58 van de WAZ. Naar het oordeel van de Raad is geen sprake van bijzondere omstandigheden die met zich brengen dat de inkomsten van appellant niet als inkomsten uit arbeid aangemerkt zouden moeten worden. De Raad acht het in dit geval niet aannemelijk dat de toekenning van een winstaandeel aan appellant uit de VOF is geschied zonder enige arbeidsinbreng, in dit geval het verrichten van beheersactiviteiten, van zijn kant. Zo heeft de zoon van appellant tijdens het verhandelde ter zitting desgevraagd meegedeeld dat appellant op de daartoe vereiste momenten de benodigde handtekeningen zette en zich ‘bemoeide’ met het bedrijf. Hieruit kan, gelet op het feit dat appellant tot 1 september 2003 in de VOF heeft deelgenomen en daaruit winst heeft genoten, worden afgeleid dat appellant mede uit het oogpunt van het behalen van enig voordeel, een bepaalde en voldoende concrete mate van inbreng had. Of de daartoe verrichte activiteiten van een beperkte omvang zijn geweest, maakt voor de kwalificatie van die activiteiten als arbeid niet uit. Gelet op deze feiten en omstandigheden concludeert de Raad dat appellant in de hier van belang zijnde periode niet die afstand heeft genomen ten opzichte van de door hem opgerichte onderneming dat gezegd kan worden dat hij in het geheel geen arbeid heeft verricht.

4.6. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit, voor zover betrekking hebbende op de korting en herziening van de WAZ-uitkering, in rechte stand kan houden. Nu appellant in hoger beroep tegen de terugvordering van de ten onrechte ontvangen WAZ-uitkering geen afzonderlijke gronden heeft ingediend, geldt deze conclusie eveneens voor dat onderdeel van het bestreden besluit. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.

5. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en H. Bolt en B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 december 2010.

(get.) D.J. van der Vos.

(get.) A.L. de Gier.

IvR