Home

Rechtbank Gelderland, 09-02-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:690, AWB - 16 _ 2220

Rechtbank Gelderland, 09-02-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:690, AWB - 16 _ 2220

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
9 februari 2017
Datum publicatie
17 februari 2017
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2017:690
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2220

Inhoudsindicatie

Brief van eiser kan niet aangemerkt worden als een aanvraag voor een omgevingsvergunning. Reeds daarom is geen omgevingsvergunning van rechtswege ontstaan.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 16/2220

in de zaak tussen

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats], verweerder (gemachtigde: mr. T. Lam).

Procesverloop

Eiseres heeft op 6 april 2016 beroep ingesteld wegens het niet (tijdig) bekendmaken

van een omgevingsvergunning van rechtswege.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2016. Eiseres is verschenen, vertegenwoordigd door haar directeur [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.R. Smit, G.E. Pool, alsmede zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Met toepassing van artikel 8:55f van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is rechtstreeks beroep bij de rechtbank ingesteld tegen het beweerdelijk niet tijdig bekendmaken van een beschikking van rechtswege.

2. Eiseres betoogt dat zij bij brief van 8 januari 2016 (hierna: de brief) een aanvraag voor een omgevingsvergunning heeft gedaan waarop niet tijdig is beslist, zodat een vergunning van rechtswege is ontstaan.

3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres geen belanghebbende is omdat de gestelde aanvraag is ingediend namens een van haar relaties. Bovendien kan de brief niet worden aangemerkt als een aanvraag tot het nemen van een besluit, zodat evenmin een vergunning van rechtswege tot stand is gekomen, aldus verweerder.

3.1.

Ten aanzien van de ontvankelijkheid overweegt de rechtbank als volgt. Bij een besluit op een aanvraag omgevingsvergunning is de aanvrager in ieder geval belanghebbende. Voor zover hier sprake is van een aanvraag, is deze ingediend door eiseres zodat eiseres belanghebbende is en derhalve ontvankelijk in haar beroep. De omstandigheid dat in de brief staat dat namens een van haar relaties een verzoek bij verweerder wordt neergelegd, is onvoldoende om te kunnen aannemen dat eiseres niet op eigen naam handelde, alleen al aangezien de naam van die relatie niet wordt genoemd en in het vervolg van de brief telkens in de wij-vorm wordt geschreven. Eiseres is derhalve ontvankelijk in haar beroep.

4. Ten aanzien van de vraag of de brief als aanvraag moet worden aangemerkt wordt als volgt overwogen.

4.1.

Ingevolge artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een aanvraag een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.

4.2.

Eiseres adviseert blijkens de omschrijving in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel op het gebied van ruimtelijke ordening en op het gebied van vestigingsbeleid en locatieontwikkeling.

De brief is gericht aan het gemeentebestuur van Zevenaar en vangt aan met de zinsnede: “Voor een van onze relaties onderzoeken wij de mogelijkheden tot invulling van het perceel [adres] te [plaats] . Deze relatie heeft het voornemen om het perceel te kopen en namens deze relatie leg ik dienaangaande een verzoek bij u voor”. Uit het vervolg blijkt dat deze relatie het plan heeft om de bestaande bouwwerken van het voormalig distributiecentrum op het industrieterrein “Tatelaar” te gaan gebruiken voor detailhandel in de vorm van een grote supermarkt van tenminste 2.500 m2 . Dan volgt een betoog inhoudende dat een dergelijke supermarkt volgens haar onder het begrip ‘hypermarkt’ kan worden geschaard en derhalve binnen het ter plaatse van toepassing zijnde bestemmingsplan past. Eventuele strijdigheid met het bestemmingsplan kan door het verlenen van een omgevingsvergunning op basis van de kruimellijst worden opgeheven, aldus eiseres in de brief ter onderbouwing van haar verzoek om planologische medewerking. In de laatste alinea van de brief wordt vermeld: “Mocht u een toelichting willen op het verzoek zijn wij uiteraard bereid om die toelichting te verschaffen” en daarna: “Een uitnodiging bij uw verantwoordelijke portefeuillehouder zien wij in dat geval te zijner tijd graag tegemoet.”

4.3.

De rechtbank ziet in deze brief een poging om te sonderen of planologische medewerking aan het plan van een niet nader genoemde relatie van eiseres kan worden verwacht, kennelijk voorafgaand aan de beslissing van die relatie om al dan niet tot aankoop van het perceel over te gaan. De brief vermeldt immers dat deze relatie nog geen eigenaar is van het betreffende perceel zodat het een verzoek betreft van een niet nader genoemde potentieel toekomstige eigenaar. Bovendien schetst de brief slechts een dermate globaal plan, zonder begeleidende tekeningen en overige stukken, dat hieruit redelijkerwijs niet kan worden begrepen dat de toekomstige eigenaar het oogmerk had om reeds in dit stadium een aanvraag voor een omgevingsvergunning in te dienen. Daarbij speelt een rol dat de brief is verzonden door een deskundige op het gebied van ruimtelijke ordening, die geacht mag worden op de hoogte te zijn van de reguliere wijze om een aanvraag omgevingsvergunning in te dienen, te weten via het Omgevingsloket, en van de daarbij behorende verplichting om leges te betalen. Wanneer daarvan geen gebruik wordt gemaakt, zal eerder mogen worden verwacht dat een brief (nog) geen aanvraag betreft.

4.4.

Indien eiseres daadwerkelijk de bedoeling had een aanvraag omgevingsvergunning in te dienen, had zij dit mede gelet op haar deskundigheid op dit terrein duidelijk tot uitdrukking kunnen en ook moeten brengen. Dit is niet gebeurd. Bovendien had zij verweerder erop kunnen wijzen dat haar brief als zodanig moest worden aangemerkt toen uit de emailcorrespondentie met de bedrijfscontactfunctionaris tussen 8 en 25 januari 2016 bleek dat verweerder die brief anders interpreteerde. Ook dit is niet gebeurd. Pas in een email van 9 maart 2016, en derhalve na afloop van de beslistermijn die geldt voor een aanvraag, rept eiseres voor het eerst over een aanvraag omgevingsvergunning die bedoeld was om een besluit te krijgen. Dit samenstel van feiten, gecombineerd met een soortgelijke zaak waarin eiseres zich eveneens op het standpunt stelde dat een brief als aanvraag moest worden aangemerkt (zie ECLI:NL:RBGEL:2016:4028), maakt dat betwijfeld kan worden of eiseres onbewust onduidelijkheid heeft gecreëerd en laten voortbestaan over het doel van haar brief .

4.5.

Een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb is deze brief naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval niet. Om die reden is er ook geen grond voor het oordeel dat verweerder eiseres op de voet van artikel 4:5 van de Awb in de gelegenheid had moeten stellen aanvullende gegevens over te leggen. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 december 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AU7603.

5. Nu de rechtbank de brief niet aanmerkt als een aanvraag voor een omgevingsvergunning, is reeds daarom geen omgevingsvergunning van rechtswege ontstaan. Het beroep is ongegrond.

Beslissing

De rechtbank:

verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.S.T. Belt, rechter, in tegenwoordigheid van

mr. M.H. Dijkman, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.