Home

Rechtbank Alkmaar, 31-12-2009, BL0250, 09/1640 WW44

Rechtbank Alkmaar, 31-12-2009, BL0250, 09/1640 WW44

Gegevens

Instantie
Rechtbank Alkmaar
Datum uitspraak
31 december 2009
Datum publicatie
22 januari 2010
ECLI
ECLI:NL:RBALK:2009:BL0250
Formele relaties
Zaaknummer
09/1640 WW44

Inhoudsindicatie

Weigering bouwvergunning en ontheffing ex artikel 3.23 Wro voor een winkelgebouw met het oog op het gebruik als supermarkt. Het thans beoogde gebruik is niet reeds uit hoofde van een onherroepelijk verleende bouwvergunning uit 1983 toegestaan. Bouwovergangsrecht is niet meer van toepassing (uitgewerkt) nu de verbouw zoals aangevraagd strekt ten behoeve van een gebruik dat geruime tijd gestaakt is geweest. Weigering ontheffing te verlenen is niet kennelijk onredelijk. Strijd met artikel 2.5.30, derde lid, van de bouwverordening. Verweerder heeft de ruimte voor het laden en lossen van goederen onvoldoende kunnen achten. Het gebruik van de parkeerhavens voor het laden en lossen leidt tot verkeershinder en een onveilige situatie. Beroep is ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR

Sector Bestuursrecht

Zaaknummer: 09/1640 WW44

Uitspraak van de meervoudige kamer

in de zaak van:

Aldi Vastgoed B.V.,

gevestigd te Culemborg,

eiseres,

gemachtigde mr. C. Visser,

tegen

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heiloo,

verweerder.

Aan het geding hebben als partij deelgenomen [belanghebbende 1], [belanghebbende 2] en [belanghebbende 3], allen wonende te [plaats].

Ontstaan en loop van de zaak

Bij besluit van 16 december 2008 heeft verweerder geweigerd een reguliere bouwvergunning en een ontheffing als bedoeld in artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) te verlenen voor het gedeeltelijk veranderen van een winkelgebouw op de percelen Kennemerstraatweg 115, 117 en 119 te Heiloo. Het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 14 mei 2009 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 24 juni 2009 beroep ingesteld.

Bij tussenbeslissing van 2 oktober 2009 heeft de rechtbank het door eiseres ingediende verzoek om versnelde behandeling afgewezen.

De rechtbank heeft de zaak behandeld ter zitting van 19 november 2009, waar eiseres is vertegenwoordigd door mr. C. Visser en [naam]. Verweerder is verschenen bij gemachtigde L. Bas. Voorts zijn [belanghebbende 1] en [belanghebbende 3] verschenen.

Motivering

1. Het bouwplan voorziet in een verbouwing van de begane grond van een winkelgebouw op bovengenoemde drie percelen met het oog op het gebruik als Aldi-supermarkt. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting zal het gevelaanzicht van het gebouw aan de voorzijde veranderen. De entreedeuren worden naar links verplaatst en er wordt aan de voorkant tevens een toegang tot een nieuw te realiseren bevoorradingsruimte gecreëerd. Daarnaast zal de indeling van de begane grond wijzigen en zal de achteringang van het gebouw worden dichtgemaakt.

De rechtbank gaat er met partijen van uit dat voor het bouwplan, gelet op de hiermee beoogde veranderingen van het bestaande gebouw, een bouwvergunning is vereist. Verweerder heeft de gevraagde bouwvergunning op grond van artikel 44, eerste lid, onder b en c, van de Woningwet geweigerd wegens strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan en met artikel 2.5.30, derde lid, van de Bouwverordening Heiloo. Daarbij heeft verweerder te kennen gegeven dat een ontheffing als bedoeld in artikel 3.23 van de Wro niet wordt overwogen. De weigering heeft verweerder bij het bestreden besluit gehandhaafd.

2. [belanghebbende 1], [belanghebbende 2] en [belanghebbende 3] hebben bij brief van 6 augustus 2009, aangevuld bij brief van 27 augustus 2009, verzocht om als partij deel te mogen nemen aan de procedure. De rechtbank heeft dit verzoek ingewilligd, nu zij - naar ter zitting is gebleken - in de directe nabijheid van de aangevraagde locatie woonachtig zijn en zij voor verkeers-, parkeer- en geluidsoverlast vrezen als het weigeringsbesluit van verweerder rechtens niet in stand kan blijven en alsnog bouwvergunning wordt verleend.

3.1. Ter beoordeling staat allereerst de vraag of verweerder op goede gronden heeft besloten om het bezwaar van eiseres tegen de weigering om bouwvergunning en ontheffing van het bestemmingsplan te verlenen ongegrond te verklaren. Bij deze beoordeling is de volgende regelgeving van belang.

3.2. Het bouwplan is voorzien op gronden waarop ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Omgeving ’t Loo” (hierna: het bestemmingsplan) de bestemming “WE2 Winkels met woningen, in totaal twee lagen, al dan niet met bijbehorende erven” geldt.

Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor winkels op de begane grondlaag en woningen op de verdieping, met de daarbij behorende bijgebouwen, andere bouwwerken en erven, met dien verstande - voor zover hier van belang - dat de hoofdgebouwen (winkels) uitsluitend mogen worden opgericht binnen de op de kaart aangegeven bebouwingsvlakken (onder c) en het bijbehorend erf voor 60% mag worden bebouwd met bijgebouwen ten dienste van de bestemmingen winkels en woningen (onder h).

Ingevolge artikel 11, tweede lid, onder b, van de planvoorschriften zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in het eerste lid, onder h, tot het bebouwen van het bijbehorend erf tot 80%.

4. Het bouwplan heeft betrekking op bovengenoemde drie percelen die volgens het bestemmingsplan elk verdeeld zijn in een donkerroze gekleurd bebouwingsvlak en een lichtrood deel dat is aangeduid als bijbehorende erven. Het bebouwingsvlak van ieder perceel omvat de eerste 15 meter vanaf de voorgevelrooilijn; daarna volgt het bijbehorend erf van ongeveer 22 meter diep. Niet in geschil is dat de op de percelen gebouwde panden het toegestane bebouwingsvlak overschrijden, voor zover het het achterste gedeelte van die panden betreft. Eén van de panden is vele jaren geleden in gebruik geweest als Albert Heijn-supermarkt. Begin 1983 was ter plaatse een meubelzaak gevestigd. Eind 1983/begin 1984 trok een B. en W.-supermarkt in de panden, dat inmiddels één winkelgebouw omvatte. In de periode 2000-2007 bood het winkelgebouw onderdak aan het Porseleinhuis. Sinds twee jaar staat het gebouw leeg.

5. De bedoeling van eiseres is om het winkelgebouw volledig in te vullen met verkoopruimten en magazijn voor een supermarkt. Zij stelt - kort samengevat - dat het winkelgebouw in deze vorm reeds een lange tijd be-staat en dat hiervoor in 1983 ook bouwvergunning ten behoeve van de vestiging van een andere supermarkt is verleend. Daarbij wijst zij erop dat de

oppervlakte van de reeds aanwezige bebouwing als gevolg van het bouwplan niet verandert ten opzichte van de in 1983 vergunde situatie. Naar haar mening is de verbouw ook

toegestaan op grond van het bouwovergangsrecht van het bestemmingsplan. Er is geen

sprake van een toename van het strijdig gebruik. Volgens haar had de bouwvergunning op deze grond dan ook niet geweigerd mogen worden.

6.1. De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak voor de beantwoording van de vraag of voor een bouwplan al dan niet vergunning kan worden verleend wat betreft het mogelijk van toepassing zijn van het overgangsrecht uitsluitend de bepalingen die betrekking hebben op het bouwovergangsrecht van belang zijn. De bepalingen die betrekking hebben op het gebruiksovergangsrecht zijn niet van belang.

6.2. Ingevolge artikel 30, eerste lid, onder a, van de bij het bestemmingsplan behorende planvoorschriften mogen - voor zover hier van belang - bouwwerken, welke op het tijdstip van het in ontwerp ter visie leggen van dit plan reeds bestaan of in uitvoering zijn, dan wel na dat tijdstip nog gebouwd kunnen worden krachtens een reeds verleende of nog te verlenen bouwvergunning waarvoor de aanvraag voor dat tijdstip was ingediend en welke afwijken van het plan, behoudens onteigening overeenkomstig de wet gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, mits bestaande afwijking naar de aard en afmetingen niet wordt vergroot.

7.1. Als peildatum geldt in dit geval het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van het bestem-mingsplan. Als onomstreden moet in deze procedure worden aangenomen dat bovengenoemde drie percelen, inclusief het bijbehorende erf achter het bebouwingsvlak, vóór de in artikel 30, eerste lid, onder a, van de plan-voorschriften bedoelde peildatum voor bijna 100% waren bebouwd. Deze bouwwerken mogen volgens het bouwovergangsrecht dus gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, mits bestaande afwijking naar de aard en

afmetingen niet wordt vergroot.

7.2. Vaststaat dat verweerder aan B. en W. Supermarkten B.V. (later vernoemd tot Super de Boer) bij besluit van 6 november 1983 bouwvergunning heeft verleend voor de verbouw en inrichting van de winkelpanden aan de Kennemerstraatweg 113, 115 en 117 ten behoeve van een supermarktvestiging. Ter zitting heeft de rechtbank mede aan de hand van de bij die aanvraag behorende bouwtekeningen vastgesteld dat de bestaande bebouwing qua

afmetingen thans weliswaar niet wordt uitgebreid, maar dat in bouwkundige zin het

aangevraagde bouwplan ten opzichte van de in 1983 vergunde situatie wel veranderingen meebrengt. Zo is sprake van een gewijzigd voorportaal en is de beoogde bevoorradings-situatie anders dan die bij de toenmalige Super de Boer-supermarkt. Aldaar werd er aan de

achterzijde geladen en gelost en was er achterin het gebouw een magazijn, terwijl in de

aangevraagde situatie de laad- en losactiviteiten zich aan de voorkant van het winkelpand afspelen. De recht-bank ziet, anders dan eiseres, dan ook onvoldoende grond om aan te nemen dat het thans beoogde gebruik uit hoofde van een onherroepelijk verleende bouwvergunning uit 1983 reeds is toegestaan. De in 1983 verleende bouwvergunning maakt dus niet dat

beantwoording van de vraag of de verbouw is toegestaan op grond van het overgangsrecht van het bestem-mingsplan achterwege kan blijven.

7.3. Zoals de rechtbank hierboven heeft vastgesteld verandert de oppervlakte van de reeds aanwezige be-bouwing als gevolg van het bouwplan niet, zodat de bestaande afwijking naar afmetingen niet wordt vergroot. De bestaande afwijking wordt echter wel naar de aard vergroot. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.

Vaststaat dat na de realisering van de verbouwing in 1983 het winkelgebouw door B. en W. Supermarkten B.V. als supermarkt in gebruik werd genomen. Het achterste stuk van dit

gebouw, welk deel buiten het bebouwingsvlak valt en daarmee in strijd is met het

bestemmingsplan, werd toen als verkoopvloeroppervlakte en magazijn gebruikt. Vaststaat dat het gebruik van het achterste stuk als verkoopruimte in een supermarkt vanaf 2000 niet meer heeft plaatsgevonden. In de periode 2000-2007 was er ter plaatse onafgebroken een meubelzaak – het Porseleinhuis – gevestigd. Daarna is het win-kelpand leeg komen te staan. Het karakter van - ook - het bouwovergangsrecht brengt echter met zich dat met toepassing daarvan geen bouwvergunning kan worden verleend, indien het gebruik dat de aanvrager na realise-ring van de bouw - opnieuw – van het bouwwerk wenst te maken gedurende geruime tijd gestaakt is geweest (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 april 2000, ge-publiceerd op www.rechtspraak.nl, onder LJ-Nummer: LJN AA5581). Nu de verbouw zoals aangevraagd door eise-res, strekt ten behoeve van een gebruik dat geruime tijd gestaakt is geweest, is de rechtbank, anders dan eiseres, van oordeel dat het bouwovergangsrecht niet meer van toepassing (uitgewerkt) is. Het bouwplan leidt dan ook tot een grotere afwijking van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 30, eerste lid, onder a, van de planvoor-schriften. Nu de beoogde bouwkundige veranderingen niet worden gedekt door het bouwovergangsrecht, moet worden geoordeeld dat voor het bouwplan niet met toepassing van artikel 30, eerste lid, onder a, van de plan-voorschriften bouwvergunning kon worden verleend. Terecht heeft verweerder gesteld dat de benodigde bouw-vergunning voor het met het bestemmingsplan strijdige bouwwerk daarom alleen onder verlening van een ont-heffing van het bestemmingsplan kan worden verleend.

7.4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij geen medewerking aan het bouwplan wil verlenen door middel van het verlenen van ontheffing als bedoeld in artikel 3.23 van de Wro. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat een supermarkt vanuit planologisch en stedenbouwkundig oogpunt op deze plek niet gewenst is. Het gebruik als supermarkt betekent een verzwaring van de ruimtelijke uitstraling door een intensiever bezoekers- en bevoorradingsverkeer ten opzichte van een gebruik als meubelzaak. Volgens verweerder zal de Aldi-vestiging een extra en onevenredige toename van de belasting voor de omgeving tot gevolg hebben.

Gelet op de beleidsvrijheid die verweerder op dit punt toekomt en in aanmerking genomen hetgeen omwonenden over de situatie ter plaatse naar voren hebben gebracht, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid van het gebruik van zijn ontheffingsbevoegdheid kunnen afzien.

8.1. Vervolgens dient te worden beoordeeld of verweerder de gevraagde bouwvergunning tevens terecht heeft geweigerd wegens strijd met artikel 2.5.30, derde lid, van de Bouwverordening Heiloo (hierna: de bouwverordening).

Verweerder heeft aan zijn weigeringsbesluit ten grondslag gelegd dat het eigen erf van eiseres onvoldoende ruimte biedt voor het laden en lossen en dat het bouwplan daarom niet voldoet aan het bepaalde in artikel 2.5.30, derde lid, van de bouwverordening. Volgens verweerder is het laden en lossen aan de voorkant van de winkel aan de Kennemerstraatweg om verkeerstechnische redenen niet mogelijk. Dit brengt de veiligheid en de bruikbaarheid van de weg ernstig in het gevaar. Verder lopen hulpdiensten zoals politie, brandweer, een verhoogd risico dat zij vanwege opstoppingen door het laden en lossen in hun doorgang van de hoofdroute vanuit Castricum door Heiloo naar Alkmaar en terug worden belemmerd, aldus verweerder. Tevens wil verweerder geen parkeerhavens aan de Kennemerstraatweg opofferen ten behoeve van het laden en lossen. Om die redenen kon volgens verweerder worden afgezien van de verlening van ontheffing als bedoeld in artikel 2.5.30, vierde lid, van de bouwverordening.

8.2. Eiseres betoogt dat in artikel 2.5.30, derde lid, van de bouwverordening niet staat vermeld dat het laden en lossen op eigen terrein moet gebeuren. Er moet alleen in voldoende mate zijn voorzien in de behoefte aan ruimte voor laden en lossen. Aan de straatzijde is hiervoor ruimte aanwezig, aldus eiseres, op de parkeerhavens die voor het winkelgebouw zijn gelegen. Voorts kan volgens eiseres voor de bevoorrading van de winkel ook gebruik worden gemaakt van de achteringang en kan aldaar op eigen terrein worden geladen en gelost. Tevens stelt eiseres dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht of ontheffing als bedoeld in artikel 2.5.30, vierde lid, van de bouwverordening kon worden verleend.

8.3. Ingevolge artikel 2.5.30, derde lid, van de bouwverordening moet, indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen, in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

Ingevolge artikel 2.5.30, vierde lid, van de bouwverordening kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van het bepaalde in het derde lid:

a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of

b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- en stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

8.4. De rechtbank stelt voorop dat wanneer niet wordt en ook niet kan worden voldaan aan artikel 2.5.30 van de bouwverordening het bouwwerk waarop de bouwaanvraag betrekking heeft niet aan de bouwverordening voldoet en – behoudens in het geval van ontheffing – op grond van artikel 44, eerste lid, onder b, van de Woningwet geen bouwvergunning kan worden verleend.

Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat uit artikel 2.5.30, derde lid, van de bouwverordening niet volgt dat op eigen terrein moet worden geladen en gelost. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet de bedoeling van de wetgever zijn geweest om ieder bedrijf te verplichten op eigen erf te laden en te lossen. De rechtbank begrijpt uit de tekst van artikel 2.5.30, derde lid, van de bouwverordening dat moet worden beoordeeld, indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen, of in deze behoefte in de zeer nabije omgeving van het gebouw in voldoende mate is voorzien.

8.5. Aangenomen moet worden dat het gebruik van het winkelgebouw als supermarkt zal leiden tot een behoefte aan ruimte voor laden en lossen door vrachtwagens. Verweerder heeft dan ook terecht verlangd dat ten behoeve van het laden en lossen van goederen in voldoende mate ruimte aanwezig dient te zijn. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de ruimte voor het laden en lossen van goederen in dit geval onvoldoende heeft kunnen achten. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de vrachtwagens die komen om te laden en lossen gebruik zullen moeten maken van een aantal parkeerhavens aan de voorzijde van het winkelgebouw. Verweerder heeft erop gewezen dat een dergelijk gebruik tot gevaarlijke situaties kan leiden, nu deze parkeerhavens aan de drukke Kennemerstraatweg zijn gelegen en zich tussen die parkeerhavens en het winkelgebouw een fietspad bevindt.

Verweerder is voorts niet bereid om de parkeerhavens ten behoeve van de supermarkt op te offeren.

Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op de door verweerder gegeven motivering en hetgeen omwonenden over de in het verleden voorgedane verkeersperikelen naar voren hebben gebracht, voldoende aannemelijk dat het door eiseres bedoelde gebruik van de parkeerhavens leidt tot verkeershinder en een onveilige situatie. Dat het gebruik van de parkeerhavens voor het laden en lossen slechts van korte duur is, doet hieraan niet af.

Gelet hierop heeft verweerder zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat niet kan worden staande gehouden dat op andere wijze in de nodige laad- en losruimte wordt voorzien, als bedoeld in artikel 2.5.30, vierde lid, aanhef en onder b, van de bouwverordening. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat bevoorrading aan de achterzijde van het winkelgebouw niet tot mogelijkheden behoort, nu er in de bouwaanvraag expliciet voor is gekozen de achteringang dicht te metselen en een bevoorradingsruimte aan de voorzijde te realiseren. Voorts is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2.5.30, vierde lid, aanhef en onder a, van de bouwverordening niet gebleken. Hieruit volgt dat niet was voldaan aan de voorwaarden om ontheffing te kunnen verlenen. Verweerder is derhalve terecht niet aan een afweging van de betrokken belangen toegekomen. Eiseres kan tot slot niet worden gevolgd in haar stelling dat de motivering van het bestreden besluit zodanig gebrekkig is dat deze niet in overeenstemming is met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.

De rechtbank vindt voor haar oordeel steun in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 april 2003 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder LJ-Nummer: LJN AF6736).

9. Nu de weigering van verweerder om ontheffing te verlenen van het bestemmingsplan naar het oordeel van de rechtbank niet kennelijk onredelijk is en verweerder tevens kon afzien van de verlening van ontheffing als bedoeld in artikel 2.5.30, vierde lid, van de bouwverordening, moet worden geconcludeerd dat verweerder terecht wegens strijd met het geldende bestemmingsplan en met het bepaalde in artikel 2.5.30, derde lid, van de bouwverordening heeft geweigerd om ten behoeve van het bouwplan van eiseres bouwvergunning te verlenen.

Verweerder heeft zijn weigeringsbesluit bij het bestreden besluit dan ook terecht gehandhaafd. Het beroep van eiseres is dus ongegrond.

10. Bij deze beslissing bestaat er voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, voorzitter, mr. M. de Rooij en mr. P.H. Lauryssen, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.L. Toorenburg-Bovenkerk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 31 december 2009.

griffier voorzitter

Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden - in elk geval de eisende partij - en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.