Home

Parket bij de Hoge Raad, 20-10-2000, AA7686, C99/004HR

Parket bij de Hoge Raad, 20-10-2000, AA7686, C99/004HR

Gegevens

Inhoudsindicatie

-

Conclusie

Rolnr. C99/004HR

Mr Strikwerda

Zt. 26 mei 2000

conclusie inzake

[Eiseres]

tegen

[Verweerder]

Edelhoogachtbaar College,

1. Het gaat in deze zaak om de reikwijdte van de aansprake-lijkheid ex art. 6:174 BW van de bezitter van een opstal.

2. De feiten waarvan in cassatie moet worden uitgegaan, komen op het volgende neer (zie r.o. 3 van het arrest van het Hof in verbinding met r.o. 2 van het vonnis van de Rechtbank). Eise-res tot cassatie (hierna: [eiseres]) verrichtte in opdracht van Hoogovens Metals BV ontasbestwerkzaamheden in een daartoe door Hoogovens Metals BV ter beschikking gestelde loods aan de [adres] te Amsterdam. Op 24 februari 1993 werden in deze loods door werknemers van [eiseres], onder wie verweerder in cassatie (hierna: [verweerder]), ontasbestwerkzaamheden verricht aan treinstellen van de Nederlandse Spoorwegen. Tot deze werkzaam-heden behoorde het autogeen snijden van metalen onderdelen van de treinstellen. Op genoemde datum is in de loods een brand uitgebroken, waarbij [verweerder] letsel heeft opgelopen.

3. Op 6 februari 1995 heeft [verweerder] [eiseres] gedagvaard voor de Rechtbank te Haarlem tot ver-goeding van alle door hem als gevolg van het onge-val geleden schade. [Verweerder] stelde daartoe dat de loods waar hij zijn werkzaamheden verrichtte bekleed was met een isolatiemateriaal dat zo brandbaar was dat de loods gevaar opleverde voor personen en dat, nu dit gevaar zich heeft verwezenlijkt, [eiseres], als degene die de loods in de uitoefening van een bedrijf gebruikte, op grond van art. 6:174 lid 1 jo. art. 6:181 lid 1 BW aansprakelijk is voor de schade die [verweerder] als gevolg van de brand heeft geleden.

4. [Eiseres] heeft zich tegen de vordering verweerd en daartoe onder meer aangevoerd dat de loods voldeed aan alle vereiste veiligheids-voor-schriften van de brandweer en de arbeidsinspec-tie, ook wat het isolatiemateriaal betrof.

5. Na een vrijwaringsincident dat in cassatie geen rol speelt, heeft de Rechtbank bij vonnis van 26 augustus 1997 de verweren van [eiseres] verworpen en de vordering van [verweerder] toegewezen.

6. Op het hoger beroep van [eiseres] heeft het Gerechtshof te Amsterdam bij arrest van 3 september 1998 het vonnis van de Rechtbank bekrachtigd. Daartoe overwoog het Hof onder meer (r.o. 4.2):

"De eerste vraag die ter beantwoording voorligt, is of de loods in welke de brand is uitgebroken,

voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mocht stellen.

[Verweerder] heeft gesteld dat de loods was bekleed met een bijzonder brandbaar

isolatiemateriaal. [Eiseres] heeft erkend dat het isolatiemateriaal brandbaar was, maar meent

dat het isolatiemateriaal niet brandbaarder was dan andere isolatiematerialen, die in loodsen

als de onderha-vige worden toegepast, dat het isolatiemateriaal was gecacheerd met

aluminiumfolie, dat de constructie alge-meen aanvaard was en voldeed aan alle vereiste veilig-

heidsvoorschriften.

Daargelaten dat een en ander door [verweerder] wordt betwist en dat [eiseres] geen rapport van

de Arbeidsinspectie of de Brandweer heeft overgelegd, waaruit met name het voldoen aan de

brandveiligheidsvoorschriften blijkt, heeft [eiseres] niet weersproken, dat bij de herbouw van de

loods na de brand een ander, (vrijwel) niet brandbaar isolatiema-teriaal is gebruikt, en evenmin

gesteld dat dit materiaal voordien niet beschikbaar was, Dit levert het vermoeden op, dat in

ieder geval minder brandbaar isolatiemateriaal in de loods had kunnen worden toegepast. Voor

deze toe-passing bestond alle aanleiding nu in de loods autogene laswerkzaamheden

plaatsvonden en het van algemene bekend-heid is, dat deze brandgevaar opleveren. Daaraan

doet niet af dat er brandpreventiemaatregelen waren getroffen en brandbestrijdingsmiddelen

aanwezig waren. Onder deze omstandigheden moet ervan worden uitgegaan dat de loods niet

voldeed aan de eisen, die men daaraan in de gegeven omstandigheden mocht stellen. Daaraan

doet, gelet op de veiligheidsnorm die hier in het geding is, niet af de door [eiseres] gestelde

doch door [verweerder] betwiste omstandig-heid, dat de loods zou hebben voldaan aan alle

veilig-heidsvoorschriften van de brandweer en de arbeidsinspec-tie ten tijde van de brand."

7. [Eiseres] is tegen het arrest van het Hof (tijdig) in cassa-tie gekomen met een uit drie onderdelen opgebouwd middel, dat door [verweerder] is bestreden met conclusie tot verwerping van het beroep.

8. Het middel keert zich in al zijn onderdelen tegen de zo-juist geciteerde rechtsoverweging van het Hof.

9. Onderdeel 1 van het middel klaagt in de eerste plaats dat het Hof heeft mis-kend dat voor aansprakelijkheid ex art. 6:174 BW niet alleen vereist is dat de opstal niet voldoet aan daar-aan te stellen eisen, maar ook dat het niet voldoen aan die eisen gevaar voor perso-nen of zaken ople-vert, welk gevaar zich vervolgens moet we-zenlij-ken. Voorts voert het onderdeel aan dat het oordeel van het Hof blijk geeft van een te ruime en daardoor onjuis-te opvat-ting over de aan de opstal te stellen eisen, nu toepassing van het in de loods gebezigde isola-tiema-teriaal op zichzelf niet in strijd was met de voorschriften en de loods in bouwkundig opzicht dus geen gebrek vertoonde.

10. De eerste klacht faalt m.i. wegens gebrek aan feitelijke grondslag. Voor aansprakelijkheid op grond van art. 6:174 BW is vereist (a) dat de opstal niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandig-heden mag stellen, (b) dat de opstal daardoor gevaar voor personen of zaken oplevert, en (c) dat dit gevaar zich heeft verwezenlijkt. Vgl. Asser-Hartkamp III (1998), nr. 188, en C.J.M. Klaassen, Risico-aansprakelijk-heid, diss. 1991, blz. 117. Het Hof heeft zich met name ge-richt op het onder (a) bedoelde vereis-te (r.o. 4.2). Dat lag ook voor de hand, nu [eiseres] juist op dit punt verweer heeft gevoerd. Het Hof is tot de conclusie geko-men dat de loods niet voldeed aan de eisen, die men daar-aan in de gegeven omstandig-heden mocht stellen, aangezien minder brand-baar isolatiemate-riaal in de loods had kunnen worden toegepast en daarvoor ook alle aanlei-ding be-stond nu in de loods autoge-ne laswerkzaamhe-den plaats-vonden en het van algemene bekend-heid is dat deze brandgevaar opleveren. In dit laatste ligt besloten dat naar 's Hofs oor-deel tevens aan het onder (b) bedoelde vereiste is vol-daan, hetgeen wordt bevestigd door de overwegingen van het Hof in r.o. 4.3, waar het Hof de stelling van [eiseres] dat de brand is ontstaan door een externe oorzaak en niet door de (las)werkzaamheden in de loods, verwerpt. Dat naar 's Hofs oordeel ook aan het onder (c) bedoelde vereiste is voldaan, volgt uit de verwerping door het Hof van de stelling van [eiseres] dat het letsel van [verweerder] is ontstaan doordat deze de loods niet snel genoeg heeft verla-ten (r.o. 4.4).

11. De tweede klacht van onderdeel 1 komt mij evenmin aanneme-lijk voor. De klacht berust kennelijk op de opvatting dat de eisen die men aan de opstal mag stellen uitsluitend betrekking kunnen hebben op de bouwkundige staat van de opstal en dat daartoe niet behoort de eventuele brandbaarheid van materialen die in de opstal verwerkt zijn, althans niet wanneer toepas-sing van die materialen op zichzelf is toegestaan. Deze opvat-ting kan niet als juist worden aanvaard. Art. 1405 BW (oud) stelde voor aansprakelijkheid voor gebouwen het vereiste van "instorting" door een gebrek in onderhoud of constructie. Het huidige art. 6:174 BW is, met het vereiste dat de opstal "niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandig-heden mag stellen", in dit opzicht ruimer geformuleerd: het beperkt zich niet tot gebreken in onderhoud of constructie van de opstal, maar ziet op alle eisen die men, juist vanuit het oogpunt van veilig-heid (vgl. Onrechtmatige daad, losbl., Art. 174, aant. 73, bew. F.T. Oldenhuis), in de gegeven omstandig-heden aan de opstal mag stellen. In de gegeven omstandigheden van het onderhavige geval (in de loods vonden brandgevaarlijke werk-zaamheden plaats; ander, vrijwel niet brandbaar isolatie-materiaal was beschikbaar en had ook kunnen worden gebruikt), is het Hof niet buiten de grenzen van art. 6:174 BW getreden door de eis te stel-len dat in de loods niet of minder brand-baar isolatiemate-riaal had moeten worden toege-past.

12. Onderdeel 2 van het middel verwijt het Hof zich te hebben schuldig gemaakt aan een verboden aanvulling van een feitelij-ke stelling, althans zijn motiveringsplicht te hebben ver-zuimd, door aan te nemen dat minder brandbaar isola-tiemate-riaal beschikbaar was en dus in de loods had kunnen worden toegepast.

13. In het licht van het partijdebat is het onderdeel tever-geefs voorgesteld. [Verweerder] heeft herhaaldelijk naar voren ge-bracht dat de loods reeds hierom niet aan de daaraan in de gege-ven omstandigheden te stellen eisen voldeed, omdat na de brand de loods is herbouwd met toepassing van ander, (vrijwel) onbrandbaar isolatiemateriaal (zie inl. dagv. onder 7; mem. van antw. onder 11). Het Hof heeft kennelijk en niet in strijd met enige regel inzake stelplicht geoor-deeld dat het aan [eiseres] was om, tegenover deze stelling van [verweerder], te stellen dat ander, minder brandbaar isolatiemate-riaal voordien niet beschikbaar was, althans niet in de loods had kunnen worden toegepast. Waar [eiseres] dit niet heeft gesteld, mocht het Hof de stelling van [verweerder] als niet voldoende weer-sproken voor juist houden en daaruit afleiden dat minder brandbaar isolatiemate-riaal in de loods had kunnen worden toegepast, ook zonder nader onderzoek naar de vraag of dat minder brandbare isola-tiemateriaal toen reeds verkrijgbaar was. Van een verboden aanvulling van feitelijke stellingen of een gebrek aan motive-ring is geen sprake.

14. Onderdeel 3 van het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat de stelling van [eiseres] dat de loods voldeed aan alle vereiste veiligheidsvoorschriften van de brandweer en de arbeidsinspec-tie ten tijde van de brand, niet afdoet aan zijn oordeel dat de loods niet voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mocht stellen.

15. Het onderdeel miskent dat art. 6:174 BW als eerste vereis-te voor aansprakelijkheid stelt dat de opstal niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven om-standig-heden mag stel-len. Of de opstal in algemene zin voldoet aan de veilig-heids-voorschriften is niet beslissend en kan de bezitter van de opstal ook niet disculperen. Art. 6:174 BW ves-tigt immers een risico-aan-sprakelijk-heid voor de door veiligheidsgebreken van de opstal veroorzaakte schade. Aldus wordt voor-komen dat de benadeelde wordt belast met de moeilij-ke en vaak ondoenlij-ke taak om uit te zoeken wat er fout is gegaan bij de bouw, de inrichting of het onderhoud van de opstal, of aan de toepasse-lijke voor-schriften dienaangaande is voldaan, en aan wie een fout of een verzuim kan worden toege-re-kend (vgl. Parl. Gesch. Boek 6, blz. 753; zie voorts Klaas-sen, a.w., blz. 104-109). Tegen deze achter-grond past niet dat de bezitter van de opstal wordt gevrijwaard voor aansprakelijkheid op grond van de omstan-digheid dat de opstal zou hebben voldaan aan de toepas-selijke -voorschriften inzake de bouw, de inrichting of het onderhoud van de opstal. Als vast-staat dat de opstal vanuit het oogpunt van vei-ligheid in de gegeven omstandigheden ge-brek-kig was en het daaruit voortvloeiende gevaar zich heeft verwe-zenlijkt, is de aansprakelijkheid jegens de benadeelde ex art. 6:174 geves-tigd, ongeacht of de opstal voldeed aan alge-mene veiligheids-voorschriften. Onder-deel 3 faalt daarom.

De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden.