Home

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, 12-03-2021, ECLI:NL:OGEAM:2021:34, SXM202000903, SXM202000905 tot en met SXM202000911

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, 12-03-2021, ECLI:NL:OGEAM:2021:34, SXM202000903, SXM202000905 tot en met SXM202000911

Gegevens

Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Datum uitspraak
12 maart 2021
Datum publicatie
8 april 2021
ECLI
ECLI:NL:OGEAM:2021:34
Zaaknummer
SXM202000903, SXM202000905 tot en met SXM202000911

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft bij brief van 8 mei 2019 aan de Inspecteur verzocht om de ingediende bezwaren op korte termijn te beoordelen en uitspraak te doen. Deze brief kan niet anders worden opgevat dan dat belanghebbende liet blijken dat de Inspecteur in gebreke was tijdig te beslissen op bezwaar. De Inspecteur had deze brief daarom zo spoedig mogelijk moeten doorzenden aan het Gerecht om deze brief te behandelen als een beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar. Het tijdstip van indiening bij het verkeerde orgaan heeft te gelden als tijdstip van indiening bij het Gerecht. De Inspecteur heeft nog immer geen beslissing op het bezwaar genomen. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen dient derhalve gegrond te worden verklaard. Om proces-economische redenen ziet het Gerecht ervan af om de Inspecteur op te dragen alsnog een beslissing op het bezwaar te nemen. Deze beslissing zal immers tot niets anders kunnen leiden dan tot een niet-ontvankelijkverklaring.

Uitspraak

Uitspraak van 12 maart 2021

BBZ nrs. SXM202000903, SXM202000905 tot en met SXM202000911

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

UITSPRAAK

op het beroep in de zin van de

Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 van:

[Belanghebbende], wonende te Sint Maarten,

belanghebbende,

gericht tegen:

DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend te Sint Maarten,

de Inspecteur.

1 PROCESVERLOOP

1.1

Aan belanghebbende zijn op 30 juni 2010 aanslagen inkomstenbelasting en premie AVBZ voor het jaar 2008 opgelegd naar een belastbaar en premie-inkomen van NAf 177.051, resulterend in verschuldigde bedragen van respectievelijk NAf 61.712 en NAf 3.541.

1.2

Aan belanghebbende zijn op 1 mei 2012 aanslagen inkomstenbelasting en premie AVBZ voor het jaar 2009 opgelegd naar een belastbaar en premie-inkomen van NAf 181.917, resulterend in verschuldigde bedragen van respectievelijk NAf 62.432 en NAf 3.638.

1.3

Aan belanghebbende zijn op 25 juli 2014 aanslagen inkomstenbelasting en premie AVBZ voor het jaar 2010 opgelegd naar een belastbaar en premie-inkomen van respectievelijk NAf 227.408 en NAf 237.488, resulterend in verschuldigde bedragen van respectievelijk NAf 83.635 en NAf 4.749. Daarbij is een verzuimboete opgelegd van NAf 250 vanwege het niet tijdig doen van aangifte.

1.4

Aan belanghebbende zijn op 21 augustus 2014 aanslagen inkomstenbelasting en premie AVBZ voor het jaar 2011 opgelegd naar een belastbaar en premie-inkomen van NAf 284.272, resulterend in verschuldigde bedragen van respectievelijk NAf 109.937 en NAf 5.685. Daarbij is een verzuimboete opgelegd van NAf 250 vanwege het niet tijdig doen van aangifte.

1.5

Belanghebbende heeft op 14 februari 2018 tegen de aanslagen bezwaar gemaakt.

1.6

Belanghebbende heeft op 24 september 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van achtmaal NAf 50.

1.7

De Inspecteur heeft op 30 november 2020 een verweerschrift ingediend.

1.8

De zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2021 te Philipsburg. Belanghebbende is zonder voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Namens de Inspecteur zijn verschenen [A] en [B]. De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en ingebracht. Door de maatregelen vanwege het corona-virus heeft de rechter de zitting geleid via een videoverbinding.

1.9

Belanghebbendes gemachtigde advocaat [CM] heeft in een e-mailbericht van 24 november 2020 aan het Gerecht geschreven dat hij niet langer optreedt als gemachtigde en heeft daarbij opgemerkt dat zodra bekend is wie zijn opvolger is, hij het Gerecht zal berichten. Het Gerecht heeft daarvan nimmer bericht ontvangen, zodat de uitnodiging voor de zitting per post is gestuurd naar belanghebbendes adres [adres 01], zoals dat bij de belastingdienst bekend is. Het Gerecht gaat ervan uit dat belanghebbende op regelmatige wijze is uitgenodigd voor de zitting.

2 OVERWEGINGEN

2.1

Het bezwaarschrift is op 14 februari 2018 door de Inspecteur ontvangen.

2.2

Ingevolge artikel 30, lid 2 Algemene landsverordening landsbelastingen (ALL) is een uitspraak op een bezwaarschrift niet tijdig gedaan, als de Inspecteur niet binnen negen maanden na ontvangst van het bezwaarschrift, in dit geval dus uiterlijk op 14 november 2018, een uitspraak heeft gedaan.

2.3

Ingevolge artikel 31, lid 1 ALL kan binnen twaalf maanden, in dit geval dus uiterlijk op 14 november 2019, beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op een bezwaarschrift.

2.4

Belanghebbende heeft bij brief van 8 mei 2019 aan de Inspecteur verzocht om de ingediende bezwaren op korte termijn te beoordelen en uitspraak te doen. Deze brief kan niet anders worden opgevat dan dat belanghebbende liet blijken dat de Inspecteur in gebreke was tijdig te beslissen op bezwaar. De Inspecteur had deze brief daarom zo spoedig mogelijk moeten doorzenden aan het Gerecht om deze brief te behandelen als een beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar (vgl. RBB 16 november 1998, ECLI:NL:ORBBNAA:1998:BU5752).

2.5

Het tijdstip van indiening bij het verkeerde orgaan heeft te gelden als tijdstip van indiening bij het Gerecht (GEA BES 20 juni 2018, ECLI:NL:OGEABES:2018:15). De brief is binnen de beroepstermijn van twaalf maanden binnengekomen. Het beroep tegen het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar is daarom ontvankelijk.

2.6

Is beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar, dan blijft de Inspecteur verplicht om deze beslissing te nemen (vgl. HR 29 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1365). In het onderhavige geval heeft de Inspecteur nog immer geen beslissing op het bezwaar genomen. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen dient derhalve gegrond te worden verklaard. Het Gerecht ziet evenwel om proces-economische redenen ervan af om de Inspecteur op te dragen alsnog een beslissing te nemen op het bezwaar. De op het bezwaar te nemen beslissing zal immers tot niets anders kunnen leiden dan tot een niet-ontvankelijkverklaring.

Ontvankelijkheid bezwaar

2.7

In artikel 29, lid 1 ALL is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een hem opgelegde belastingaanslag, binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet een gemotiveerd bewaarschrift kan indienen bij de Inspecteur.

2.8

De onderhavige aanslagbiljetten zijn gedagtekend op 30 juni 2010, 1 mei 2012, 25 juli 2014 en 21 augustus 2014. Het bezwaarschrift is op 14 februari 2018 ingediend. Dit bezwaarschrift is dus ruim buiten de wettelijke termijn van twee maanden ingediend.

2.9

Een niet-ontvankelijkverklaring van een bezwaar op grond van termijnoverschrijding blijft echter achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaar in verzuim is geweest.

2.10

Belanghebbende heeft geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar is te achten. Het bezwaar dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.

Slotsom

2.11

Doende wat de Inspecteur zou behoren te doen, zal het Gerecht het bezwaar tegen de aanslagen en verzuimboetes niet-ontvankelijk verklaren.

3 PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

3.1

Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.

3.2

In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, AB 2013, GT no. 512 (voorheen PB 2001, no. 127) (vgl. GHvJ 21 juni 2017, nr. CUR2016H00008, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).

3.3

In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Het Gerecht merkt onderhavige zaken en de zaken in de procedure [Q] (SXM202000912, SXM202000913 en SXM202000920) aan als samenhangend, omdat het gaat om gelijktijdig ingediende identieke beroepen tegen nagenoeg identieke besluiten waarin dezelfde rechtsbijstandverlener optrad. Gelet hierop komen de proceskosten in de beroepsfase maar één keer voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 175 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 0,25 (beroep niet tijdig beslissen)). De proceskosten voor de onderhavige zaken worden dan ook vastgesteld op de helft van NAf 175, ofwel NAf 87,50.

3.4

Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 4 LBB de betaalde griffierechten van achtmaal NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

4 DE BESLISSING