Hoge Raad, 16-11-2021, ECLI:NL:HR:2021:1674, 20/01163
Hoge Raad, 16-11-2021, ECLI:NL:HR:2021:1674, 20/01163
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 16 november 2021
- Datum publicatie
- 16 november 2021
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2021:1674
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:1057
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2020:1046
- Zaaknummer
- 20/01163
Inhoudsindicatie
Oostburgse cafémoord. Begunstiging door als bestuurder van de vluchtauto op te treden, art. 189.1.1 Sr. 1. Bewijsklacht opzet. Kan alleen tot opzet a.b.i. art. 189.1.1 Sr worden gekomen indien verdachte wist dat er misdrijf was gepleegd en dat degene die hij hielp daarbij betrokken was? 2. Beroep op strafuitsluitingsgrond van art. 189.3 Sr. HR: art. 81.1 RO.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/01163
Datum 16 november 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 23 maart 2020, nummer 20-000698-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
hierna: de verdachte.
1 Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft I.T.H.L. van de Bergh, advocaat te Maastricht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2 Beoordeling van de cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 november 2021.