Home

Hoge Raad, 13-07-2018, ECLI:NL:HR:2018:1221, 17/02666

Hoge Raad, 13-07-2018, ECLI:NL:HR:2018:1221, 17/02666

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
13 juli 2018
Datum publicatie
13 juli 2018
ECLI
ECLI:NL:HR:2018:1221
Formele relaties
Zaaknummer
17/02666

Inhoudsindicatie

Onteigeningsrecht. Procesrecht. Vervolg op HR 25 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2805, NJ 2016/150. Is cassatieberoep tegen tussenuitspraak in onteigeningsgeding ontvankelijk? Overwegingen ten overvloede over omvang van het geding na cassatie en verwijzing (art. 424 Rv); beroep op nova.

Uitspraak

13 juli 2018

Eerste Kamer

17/02666

TT/MD

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[eiser] ,wonende te [woonplaats] ,

EISER tot cassatie,

advocaat: mr. J.F. de Groot

t e g e n

DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Infrastructuur en Milieu),zetelende te ’s-Gravenhage,

VERWEERDER in cassatie,

advocaat: mr. M.W. Scheltema.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en de Staat.

1 Het geding

Voor het verloop van het geding tot dusver verwijst de Hoge Raad naar:

a. zijn arrest van 25 september 2015 in de zaken 14/02051 en 14/02217, ECLI:NL:HR:2015:2805, NJ 2016/150;

b. de arresten in de zaak 200.184.006/01 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 14 februari 2017, 11 april 2017 en 9 mei 2017.

De arresten van het hof van 14 februari 2017 en11 april 2017 zijn aan dit arrest gehecht.

2 Het tweede geding in cassatie

Tegen laatstgenoemde arresten van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De Staat heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld. De procesinleiding en het verweerschrift tevens incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

Partijen hebben over en weer een verweerschrift tot verwerping ingediend.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.

De conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk strekt in het principaal en het incidenteel cassatieberoep tot niet-ontvankelijkverklaring.

De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 15 juni 2018 op die conclusie gereageerd.

3 Uitgangspunten in cassatie

In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten en omstandigheden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.2-1.12. Deze komen, voor zover thans van belang, op het volgende neer.

(i) Bij vonnis van 19 december 2012 is ten name van de Staat de vervroegde onteigening uitgesproken van twee perceelsgedeelten en vier percelen, alle toebehorend aan [eiser] . Het voorschot op de schadeloosstelling is daarbij bepaald op € 334.000,--. Het vonnis van vervroegde onteigening is op 4 februari 2013 ingeschreven in de openbare registers.

(ii) Bij vonnis van 19 februari 2014 heeft de rechtbank de schadeloosstelling voor [eiser] vastgesteld op € 732.500,--, bestaande uit € 455.000,-- als vergoeding voor de werkelijke waarde van het onteigende, € 250.000,-- als opslag voor bijzondere geschiktheid, en € 27.500,-- als vergoeding van bijkomende schade.

(iii) De Hoge Raad heeft bij het hiervoor onder 1 genoemde arrest van 25 september 2015 (hierna: het verwijzingsarrest) het vonnis van de rechtbank van 19 februari 2014 vernietigd en het geding ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar het hof. Deze vernietiging betrof mede, voor zover thans nog van belang, de vaststelling van de vergoeding wegens de bijzondere geschiktheid van het onteigende voor het doel waarvoor is onteigend.

(iv) De bijzondere geschiktheid van het onteigende (een voormalige zandwinplas) bestaat erin dat in het werk vrijkomende grond waarvoor geen geschikte bestemming aanwezig wordt geacht en die dus ook niet vermarkt kan worden, niet hoeft te worden afgevoerd naar een gronddepot elders maar in de plas kan worden gestort, hetgeen leidt tot een kostenbesparing voor het werk.

(v) Na verwijzing heeft het hof de hiervoor onder 1 vermelde tussenarresten gewezen. In zijn eerste tussenarrest heeft het hof een aantal uitgangspunten vooropgesteld (rov. 2.6-2.15), beslissingen gegeven over de omvang van het geschil na cassatie en verwijzing (rov. 2.16-2.22), en geoordeeld dat een deskundigenonderzoek nodig is omtrent de omvang van de vergoeding ter zake van de bijzondere geschiktheid (rov. 2.23-2.28). In zijn tweede tussenarrest heeft het hof overwogen dat in het eerste tussenarrest ten onrechte niet de inhoud van de door partijen overgelegde schriftelijke pleitnotities in de beoordeling was betrokken en dat het nogmaals tussenarrest zal wijzen, thans met inachtneming van die pleitnotities (rov. 2.1-2.5). Het hof heeft vervolgens overwogen (kort gezegd) dat het ook met inachtneming van de inhoud van die pleitnotities blijft bij zijn oordelen in het eerste tussenarrest over de omvang van het geschil na cassatie en verwijzing en over de noodzaak van een deskundigenonderzoek (rov. 2.6-2.13). In zijn derde tussenarrest heeft het hof tussentijds cassatieberoep opengesteld tegen de eerste twee tussenarresten.

4 Beoordeling van de ontvankelijkheid

5 Overwegingen ten overvloede

6 Beslissing