Home

Centrale Raad van Beroep, 24-03-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:717, 21/1747-T

Centrale Raad van Beroep, 24-03-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:717, 21/1747-T

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
24 maart 2022
Datum publicatie
7 april 2022
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2022:717
Zaaknummer
21/1747-T

Inhoudsindicatie

Tussenuitspraak. WIA-uitkering geweigerd omdat er geen sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak. Hoger beroep van werkgever. Onzorgvuldig onderzoek. Er is geen lichamelijk onderzoek verricht, omdat volgens de verzekeringsarts de psychische klachten bepalend zijn. Uit de rapporten van de verzekeringsgeneeskundige en de verzekeringsarts kan niet worden opgemaakt of is onderzocht en vastgesteld of bij belanghebbende sprake was van toegenomen beperkingen op lichamelijk of psychisch vlak. De Raad draagt het Uwv op om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.

Uitspraak

21 1747 WIA-T

Datum uitspraak: 24 maart 2022

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 april 2021, 18/5933 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] ( [appellant] ) te [vestigingsplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

[belanghebbende] (belanghebbende)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R.L. Kloots hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Namens belanghebbende heeft mr. S. de Vries een zienswijze ingediend.

De Raad heeft het Uwv een nadere vraagstelling verstuurd.

Bij brief van 1 februari 2022 heeft De Vries zich onttrokken als gemachtigde van belanghebbende.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2022. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Kloots. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. drs. F.A. Frans. Belanghebbende is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Omdat belanghebbende geen toestemming heeft gegeven om zijn medische gegevens aan appellant te verstrekken, heeft de Raad onder toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat kennisneming van medische stukken is voorbehouden aan de gemachtigde van appellant. De Raad zal terughoudend zijn met het opnemen van gedetailleerde inhoudelijk-medische overwegingen in deze uitspraak om te voorkomen dat appellant alsnog kennisneemt van de medische situatie van belanghebbende.

2.1.

Belanghebbende was in dienst van appellant als administratief medewerker. Hij heeft zich op 17 september 2009 ziek gemeld. Het Uwv heeft de door hem aangevraagde uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) bij besluit van 27 september 2012 afgewezen, omdat hij per 12 september 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van belanghebbende tegen dit besluit is door het Uwv bij besluit van 5 juni 2013 ongegrond verklaard. Tegen het besluit van 5 juni 2013 zijn geen rechtsmiddelen aangewend, zodat het in rechte is komen vast te staan.

2.2.

Appellant heeft op 10 november 2017 het Uwv verzocht om een herbeoordeling van het recht op WIA-uitkering van belanghebbende, waarbij is gemeld dat zijn arbeidsongeschiktheid is toegenomen. Hierop heeft een aios verzekeringsgeneeskundige van het Uwv de medische situatie van belanghebbende beoordeeld. In het rapport van 30 januari 2018 heeft hij geconcludeerd dat belanghebbende belastbaar is conform de bij de eerdere beoordeling vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 september 2012 en dat er geen sprake is van toegenomen beperkingen door dezelfde ziekteoorzaak. Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 22 februari 2018 bepaald dat belanghebbende met ingang van 2 mei 2017 geen recht heeft op een WIA-uitkering. Het Uwv heeft het bezwaar van appellant tegen dit besluit bij besluit van 7 september 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Hieraan is een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 september 2018 ten grondslag gelegd.

2.3.

Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

2.4.

Met ingang van 18 mei 2019 is aan belanghebbende een WIA-uitkering toegekend, berekend naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 80-100%

3. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3.1.

Appellant handhaaft de gronden van beroep. Hij houdt kortgezegd staande dat het Uwv onvoldoende zorgvuldig heeft onderzocht of de toegenomen lichamelijke klachten van belanghebbende worden veroorzaakt door de reeds bij de eerdere WIA-beoordeling bestaande, en ook toegenomen, psychische klachten. Volgens appellant is belanghebbende ten opzichte van de laatste WIA-beoordeling in 2012 toegenomen arbeidsongeschikt geworden door dezelfde ziekteoorzaak als waarvan toen sprake was. Het Uwv is er volgens hem niet in geslaagd buiten twijfel te stellen dat de toegenomen beperkingen een andere ziekteoorzaak hebben.

3.2.

Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

4. De Raad oordeelt als volgt.

4.1.

Tussen partijen is in geschil of het Uwv terecht heeft beslist dat belanghebbende met ingang van 2 mei 2017 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat hij per die datum niet toegenomen arbeidsongeschikt is geworden ten opzichte van de WIA-beoordeling per 12 september 2012 voortkomend uit dezelfde ziekteoorzaak.

4.2.1.

Volgens vaste rechtspraak van de Raad dient buiten twijfel te staan dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid voortvloeit uit een andere ziekteoorzaak, wil het bepaalde in artikel 55 van de Wet WIA niet van toepassing zijn. Daarbij rust de bewijslast in beginsel op degene die stelt dat er geen causaal verband is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 22 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2791).

4.2.2.

Bij een toename van beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak zal het veelal gaan om een toename van in de eerdere FML opgenomen beperkingen, maar ook is mogelijk dat een dergelijke toename ertoe leidt dat beperkingen worden aangenomen in een rubriek waarin destijds geen beperkingen zijn aangenomen (zie de uitspraak van de Raad van 27 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:636).

4.3.1.

Allereerst wordt geoordeeld dat het onderzoek door het Uwv niet met de vereiste zorgvuldigheid is verricht. Uit het rapport van 30 januari 2018 blijkt dat de aios verzekeringsgeneeskundige van het Uwv belanghebbende niet lichamelijk heeft onderzocht, omdat volgens hem de psychische klachten bepalend zijn. Uit de stukken blijkt echter dat belanghebbende in een complexe situatie verkeerde, waarbij de behandelend psychiater in de brieven van 21 januari 2018 en 6 juni 2018 heeft gemeld dat hij belanghebbende naar de huisarts heeft verwezen om de lichamelijke klachten te onderzoeken en dat de forse lichamelijke klachten mogelijk deels spanningsgerelateerd zijn. Om die reden had het op de weg van het Uwv gelegen belanghebbende lichamelijk te onderzoeken en informatie in te winnen bij de huisarts over zijn lichamelijke klachten. Ook was hiervoor aanleiding omdat de bedrijfsarts het functioneren van belanghebbende als marginaal had vastgesteld en belanghebbende na zijn uitval op 2 mei 2017 niet meer tot werkhervatting is gekomen. Daarnaast kan uit de rapporten van de verzekeringsgeneeskundige van 30 januari 2018 en de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 september 2018 niet worden opgemaakt of is onderzocht en vastgesteld of bij belanghebbende sprake was van toegenomen beperkingen op lichamelijk of psychisch vlak. Ook om die reden is het medisch onderzoek niet zorgvuldig geweest.

4.3.2.

De onzorgvuldigheid van het onderzoek leidt er ook toe dat het bestreden besluit niet berust op een toereikende motivering. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft niet overtuigend gemotiveerd dat buiten twijfel staat dat de door belanghebbende ervaren lichamelijke beperkingen geen verband houden met de depressieve stoornis, psychosociale problematiek en alcoholmisbruik, waarvoor reeds bij de weigering van de WIA-uitkering per 12 september 2012 beperkingen voor het verrichten van arbeid zijn vastgesteld in de FML van 19 september 2012. Met name niet doordat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn in beroep opgestelde rapport van 8 augustus 2019 heeft vermeld dat de lichamelijke klachten van belanghebbende 'in niet onbelangrijke mate mede bepaald worden door een gedragscomponent, nicotine en alcoholabusus en een slecht eetpatroon'. Het blijft onduidelijk of deze door de verzekeringsarts bezwaar en beroep genoemde factoren als verklaring voor de lichamelijke klachten van belanghebbende verband kunnen houden met zijn psychische stoornissen. In zijn rapport van 27 januari 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep deze duidelijkheid evenmin gegeven.

4.3.3.

Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit berust op een onzorgvuldige voorbereiding en gebrekkige motivering, zodat het is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Er bestaat aanleiding om het Uwv op te dragen de gebreken in het bestreden besluit te herstellen.

4.4.

Om te kunnen komen tot een definitieve beslechting van het geschil ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 8:51d van de Awb het Uwv opdracht te geven de in

4.3.1.

en 4.3.2. genoemde gebreken in het bestreden besluit te herstellen. De Raad zal daartoe een termijn van acht weken stellen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het hiervoor aangegeven gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.

Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel als voorzitter en mr. E.W. Akkerman en mr. T. Dompeling als leden, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2022.

(getekend) W.J.A.M. van Brussel

(getekend) L. Winters