Home

Centrale Raad van Beroep, 21-02-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:648, 16/4679 WWAJ

Centrale Raad van Beroep, 21-02-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:648, 16/4679 WWAJ

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
21 februari 2019
Datum publicatie
28 februari 2019
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2019:648
Zaaknummer
16/4679 WWAJ

Inhoudsindicatie

Aanvraag arbeidsongeschiktheidsuitkering moet naar zijn strekking worden beoordeeld. Op de aanvraag van 28 juli 2014 is door het Uwv bij besluit van 28 augustus 2014 beslist en tegen dat besluit is geen bezwaar gemaakt. De rechtbank heeft ten onrechte de (strekking van de) aanvraag van 28 juli 2014 mede in het onderhavige geding betrokken, en daarover een oordeel gegeven. In aanmerking genomen dat een (incidenteel) hoger beroep van betrokkene ontbreekt, heeft de Raad niet de mogelijkheid om anderszins uitspraken te doen over de rechtsbetrekking tussen partijen.

Uitspraak

16 4679 WWAJ

Datum uitspraak: 21 februari 2019

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van

10 juni 2016, 15/1254 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv)

[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.

Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2018. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door T. van der Weert. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door

mr. I. Koster.

OVERWEGINGEN

1.1.

Betrokkene is [in] 1986 geboren. Betrokkene heeft trauma’s ondergaan op zowel jonge als op jongvolwassen leeftijd. Op 27 oktober 2012 is betrokkene aangereden door een auto. Op dat moment studeerde betrokkene langer dan een half jaar en ontving zij studiefinanciering op grond van de Wet Studiefinanciering 2000. Ook werkte zij als leerling verzorgende voor 27 uur per week. Aan het ongeval heeft zij lichamelijk letsel overgehouden en ook haar psychische problematiek is daardoor weer geactiveerd. Op 28 juli 2014 heeft betrokkene een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend. Op 27 augustus 2014 heeft zij het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Bij besluit van 28 augustus 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat betrokkene met ingang van 25 oktober 2014 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering.

1.2.

Betrokkene heeft op 20 oktober 2014 (ontvangen op 21 oktober 2014) een aanvraag op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010) ingediend. Op 19 november 2014 heeft betrokkene het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft gesteld dat sprake is van volledige, maar niet van duurzame, arbeidsongeschiktheid. Bij besluit van 26 november 2014 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen op de grond dat betrokkene op termijn wel kan werken.

1.3.

Het bezwaar van betrokkene tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 27 mei 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 mei 2015 ten grondslag. In dat besluit is overwogen dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag is vastgesteld op 27 oktober 2012. Er zijn geen participatiemogelijkheden. De verwachting is echter dat de medische situatie van betrokkene op langere termijn zal verbeteren, zodat er geen sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Omdat de aanvraag is ingediend op 21 oktober 2014 kan, gelet op het bij de Invoeringswet Participatiewet ingevoerde artikel 2:15, vierde lid, van de Wajong, geen recht op ondersteuning op grond van hoofdstuk 2 van die wet meer ontstaan. Alleen als sprake zou zijn van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid zou het recht op arbeidsondersteuning kunnen ingaan op de dag waarop de aanvraag is ingediend.

2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen geen aanleiding te hebben om te twijfelen aan de juistheid van de onderzoeksbevindingen van de verzekeringsartsen en de daaruit getrokken conclusies. In hun rapporten is naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk en concludent gemotiveerd waarom ondanks de beperkingen, geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid in de zin van de Wajong 2010. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit echter gegrond verklaard, omdat het Uwv naar aanleiding van de WIA-aanvraag van 28 juli 2014 ook de aanspraken op een Wajong-uitkering had moeten bezien. De rechtbank heeft geoordeeld dat, anders dan in de uitspraak van de Raad van 23 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:114, de WIA-aanvraag van betrokkene voor het Uwv aanknopingspunten bood om ambtshalve (ook) te beoordelen of betrokkene in aanmerking kwam voor een uitkering op grond van de Wet Wajong. Het Uwv had bij zijn beslissing ook de aanspraken van betrokkene in het kader van de Wajong 2010 moeten bezien, uitgaande van de aanvraagdatum van 28 juli 2014. Omdat het Uwv dit heeft nagelaten, is het bestreden besluit onvolledig en in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht onvoldoende zorgvuldig voorbereid. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt, voor zover daarbij niet is beoordeeld welke aanspraken betrokkene heeft op grond van de Wajong 2010, uitgaande van de aanvraagdatum 28 juli 2014, en het beroep in zoverre gegrond verklaard. De rechtbank heeft het Uwv opgedragen om, met inachtneming van haar uitspraak, een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.

3.1.

Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak voor zover deze het oordeel van de rechtbank betreft over de aanspraken die betrokkene heeft op grond van de Wajong 2010, uitgaande van de aanvraagdatum 28 juli 2014. Het Uwv heeft in hoger beroep aangevoerd dat er geen misverstand over kan bestaan dat betrokkene op 28 juli 2014 een WIA-aanvraag heeft ingediend en dat dit ook niet vreemd is omdat betrokkene zich ziek had gemeld vanuit een dienstverband. Het Uwv heeft er daarbij op gewezen dat volgens vaste rechtspraak van de Raad, waaronder ECLI:NL:CRVB:2015:114 en ECLI:NL:CRVB:2016:702, aanvragen naar hun strekking moeten worden opgevat. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat deze aanvraag ook niet ambtshalve hoefde te worden opgevat als een aanvraag op grond van de Wajong 2010.

3.2.

Betrokkene heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

4.1.

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.2.

De rechtbank heeft overwogen dat, gelet op artikel III van de Invoeringswet Participatiewet (Stb. 2014, 270 en 271), recht op arbeidsondersteuning ingevolge hoofdstuk 2 van de Wajong 2010 slechts kan ontstaan indien de aanvraag daartoe uiterlijk op

10 september 2014 is ingediend, dan wel, gelet op artikel 2:15, derde lid, onder a van de Wajong 2010, indien er sprake is van volledige en duurzame ongeschiktheid, en de aanvraag uiterlijk op 31 december 2014 is ingediend. Dit oordeel wordt volledig onderschreven, waarbij wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 6 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2994, ECLI:NL:CRVB:2017:3202, en ECLI:NL:CRVB:2017:3203.

4.3.

Het geschil tussen partijen is beperkt tot beantwoording van de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv in het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld door daarbij niet tevens te beoordelen wat de aanspraken van betrokkene zijn op grond van de Wajong 2010, uitgaande van een aanvraagdatum van 28 juli 2014.

4.4.

Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie de uitspraken van 14 januari 2015, ECLI:NLCRVB:2015:1, en van 2 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:702) moet een aanvraag van een arbeidsongeschiktheidsuitkering naar zijn strekking worden beoordeeld. Het Uwv dient vast te stellen wat de aanvrager heeft bedoeld met de aanvraag en eventueel bij de aanvrager nader moeten informeren naar die bedoeling. Dat de aanvraag primair gericht is op de uitkeringsrechten op grond van een bepaalde wet, bijvoorbeeld omdat een standaard-aanvraagformulier wordt gebruikt, impliceert niet dat het Uwv niet attent zou moeten zijn op uitkeringsrechten op grond van andere (arbeidsongeschiktheids)wetten. Daarvoor moet die aanvraag dan wel concrete aanknopingspunten bieden. Het Uwv diende te beslissen op de aanvraag van 21 oktober 2014, die onmiskenbaar slechts strekte tot het verkrijgen van een uitkering op grond van de Wajong 2010. Daarop is door het Uwv bij het bestreden besluit beslist. Op de aanvraag van 28 juli 2014 is door het Uwv bij besluit van 28 augustus 2014 beslist en tegen dat besluit is geen bezwaar is gemaakt. Dat besluit kan thans dan ook niet meer ter discussie staan. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte de (strekking van de) aanvraag van 28 juli 2014 mede in het onderhavige geding betrokken, en daarover een oordeel gegeven.

4.5.

Ter zitting heeft de gemachtigde van betrokkene verzocht ook een oordeel te geven over de vraag of er per 21 oktober 2014 sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Aan dit verzoek kan niet worden voldaan. In deze zaak ligt voor een hoger beroep van het Uwv. Het Uwv heeft gronden tegen de aangevallen uitspraak aangevoerd zoals weergegeven onder 3.1. Die gronden hebben de Raad tot het oordeel gebracht dat de rechtbank ten onrechte de (strekking van de) aanvraag van 28 juli 2014 in dit geding heeft betrokken, wat leidt tot de hierna weer te geven beslissing. Met die beslissing is het hoger beroep afgehandeld. In aanmerking genomen dat een (incidenteel) hoger beroep van betrokkene ontbreekt, heeft de Raad niet de mogelijkheid om anderszins uitspraken te doen over de rechtsbetrekking tussen partijen.

5. Gelet op wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.5 slaagt het hoger beroep van het Uwv. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover aangevochten.

6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;

- verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en

J.L. Boxum als leden, in tegenwoordigheid van R.H. Budde als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2019.

(getekend) E.W. Akkerman

De griffier is verhinderd te ondertekenen.