Home

Centrale Raad van Beroep, 23-01-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:114, 13-5214 WIA

Centrale Raad van Beroep, 23-01-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:114, 13-5214 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
23 januari 2015
Datum publicatie
26 januari 2015
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2015:114
Zaaknummer
13-5214 WIA

Inhoudsindicatie

Geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA. Het Uwv heeft de

WIA-aanvraag op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel niet hoeven aanmerken als een aanvraag in de zin van artikel 2:15, eerste lid van de Wet Wajong. Daartoe heeft zij overwogen dat appellant een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft ingediend en niet voor een Wajong-uitkering. Deze

WIA-aanvraag bood voor het Uwv geen aanknopingspunten om haar ook als

Wajong-aanvraag aan te merken. Daarnaast had appellant ten tijde van het bestreden besluit al drie aanvragen ingediend voor een Wajong-uitkering waarop het Uwv heeft beslist.

Uitspraak

13/5214 WIA

Datum uitspraak: 23 januari 2015

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 14 augustus 2013, 13/2622 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant is hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2014.

Appellant en zijn gemachtigde mr. J.J. Weldam, advocaat, zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. van Steenwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.

Bij formulier ‘Aanvraag WIA-uitkering’ heeft appellant op 21 juni 2012 een uitkering krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.

1.2.

Bij besluit van 3 augustus 2012 heeft het Uwv meegedeeld de aanvraag niet te behandelen, omdat de door appellant verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 3 april 2013 (bestreden besluit) gegrond verklaard. Het Uwv heeft de aanvraag in behandeling genomen.

1.3.

In het bestreden besluit heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan. Het Uwv heeft niet ambtshalve beoordeeld of er Wajong-aspecten waren, op de grond dat bij de WIA-beoordeling niet is gebleken dat er al arbeidsongeschiktheid bestond voor aanvang van de verzekering.

2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv de

WIA-aanvraag op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel niet heeft hoeven aanmerken als een aanvraag in de zin van artikel 2:15, eerste lid van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). Daartoe heeft zij overwogen dat appellant een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft ingediend en niet voor een Wajong-uitkering. Deze

WIA-aanvraag bood voor het Uwv geen aanknopingspunten om haar ook als

Wajong-aanvraag aan te merken. Daarnaast had appellant ten tijde van het bestreden besluit al drie aanvragen ingediend voor een Wajong-uitkering, te weten op 12 oktober 2009, 30 juli 2010 en 31 oktober 2012, waarop het Uwv heeft beslist.

3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat ten onrechte de rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv de WIA-aanvraag op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel niet heeft hoeven aanmerken als een Wajong-aanvraag.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Het geschil tussen partijen is beperkt tot beantwoording van de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv in het bestreden besluit niet in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld door bij de beoordeling van de WIA-aanvraag niet ambtshalve te beoordelen of appellant in aanmerking kwam voor een Wajong-uitkering.

4.2.

Terecht heeft de rechtbank deze vraag bevestigend beantwoord. De rechtbank heeft de gronden die in beroep zijn aangevoerd en in hoger beroep zijn herhaald afdoende besproken. De Raad maakt de overwegingen van de rechtbank tot de zijne. De Raad verwerpt het betoog van appellant dat er voor het Uwv aanknopingspunten waren om ambtshalve te beoordelen of appellant in aanmerking kwam voor een Wajong-uitkering, omdat appellant eerder aanvragen heeft ingediend. Voor het Uwv was er te minder aanleiding te onderzoeken of appellant ook beoogde een aanvraag te doen voor een Wajong-uitkering nu het bij besluit van 11 december 2012, dus voorafgaand aan het bestreden besluit, het op 31 oktober 2012 ingediende verzoek om terug te komen van de eerdere Wajong-beoordeling, heeft afgewezen. In het verzekeringsgeneeskundige rapport van 7 december 2012 dat ten grondslag lag aan het besluit van 11 december 2012 heeft de verzekeringsarts de verzekeringsgeneeskundige rapporten betrokken die zijn opgesteld naar aanleiding van appellants eerdere aanvragen voor een Wajong-uitkering in 2009 en 2010.

4.3.

Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2015.

(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen

(getekend) I. Mehagnoul

JvC