Home

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 30-01-2024, ECLI:NL:CBB:2024:33, 22/2531

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 30-01-2024, ECLI:NL:CBB:2024:33, 22/2531

Gegevens

Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Datum uitspraak
30 januari 2024
Datum publicatie
30 januari 2024
ECLI
ECLI:NL:CBB:2024:33
Zaaknummer
22/2531
Relevante informatie
Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023] [Regeling ingetrokken per 2023-07-01]

Inhoudsindicatie

Eén van de grote kamer-zaken over verschoonbaarheid (artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht), in vervolg op de conclusie van raadsheer advocaat-generaal mr. R.J.G.M. Widdershoven van 7 september 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:476).

Het College verwijst voor het beoordelingskader naar zijn uitspraak in de zaak met nummer 22/1049 (ECLI:NL:CBB:2024:31).

Het beroepschrift is te laat ingediend. Het College stelt vast dat de onderneming gedurende de beroepstermijn werd bijgestaan door een professionele rechtshulpverlener. Zoals overwogen in 5.1 van de uitspraak in de zaak met nummer 22/1049 (ECLI:NL:CBB:2024:31) blijft in dat geval gelden dat diens handelen in beginsel voor risico van de indiener komt. Van (heel) bijzondere persoonlijke omstandigheden aan de zijde van de gemachtigde zelf is niet gebleken. Het niet tijdig indienen van het beroepschrift kan aan de onderneming worden toegerekend.

Uitspraak

uitspraak

zaaknummer: 22/2531

uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid, van de Algemene wet bestuursrecht van de grote kamer van 30 januari 2024 in de zaak tussen

(gemachtigde: J.G.H. Kelderman RA)

en

(gemachtigden: mr. M.J.H. van der Burgt en mr. E. Slot)

Procesverloop

Met het besluit van 17 mei 2022 (het vaststellingsbesluit) heeft de minister de aan de onderneming op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) verleende subsidie voor het tweede kwartaal van 2021 vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot van € 34.733,32 teruggevorderd.

Met het besluit van 21 september 2022 heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.

De onderneming heeft tegen het besluit van 21 september 2022 beroep ingesteld bij brief gedateerd 11 november 2022, bij het College ontvangen op 15 november 2022.

Bij uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dus zonder zitting, van 21 februari 2023 heeft het College het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Tegen de uitspraak van 21 februari 2023 heeft de onderneming verzet gedaan.

Een meervoudige kamer van het College heeft de zaak verwezen naar de grote kamer.

Op 6 juni 2023 heeft de president van het College mr. R.J.G.M. Widdershoven (de raadsheer advocaat-generaal) verzocht om een conclusie als bedoeld in artikel 8:12a van de Awb.

De zitting was op 13 juli 2023. Aan de zitting hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen. Ook de raadsheer advocaat-generaal was aanwezig. De zaak is tegelijk behandeld met de zaken met de nummers 21/1193, 22/1049 en 23/182. Het College heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

De raadsheer advocaat-generaal heeft op 7 september 2023 een conclusie genomen (ECLI:NL:CBB:2023:476).

De minister heeft op de conclusie gereageerd.

In de zaken met de nummers 21/1193 en 22/1049 doet de grote kamer van het College vandaag ook uitspraak (ECLI:NL:CBB:2024:34 en ECLI:NL:CBB:2024:31). In de zaak met nummer 23/182 heeft de grote kamer bij beslissing eveneens van vandaag het onderzoek heropend en de zaak verwezen naar een meervoudige kamer (ECLI:NL:CBB:2024:32).

Overwegingen

1. De laatste dag van de beroepstermijn was 2 november 2022. Het beroepschrift van de onderneming is op 15 november 2022 bij het College ontvangen. Dat de onderneming daarmee te laat beroep heeft ingesteld, is niet in geschil.

2 De onderneming stelt zich op het standpunt dat de overschrijding van de beroepstermijn verschoonbaar is. Zij voert aan dat zij zich eerst had gewend tot de branchevereniging om daar het benodigde advies in te winnen. Dat bleek op korte termijn onmogelijk, omdat vele anderen ook vragen hadden rond de TVL. Ook haar accountantskantoor zag zich geconfronteerd met een enorme toename van de werkzaamheden voor ondernemingen als gevolg van de TVL en de tijdelijke noodmaatregelen overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW). Volgens het accountantskantoor legde de indiening, de controle en de afhandeling van TVL- en NOW-aanvragen tijdens de coronaperiode naast de reguliere werkzaamheden een enorme druk op in het bijzonder de accountancy, en dat ook nog eens in een tijd van grote personeelsschaarste die ook deze sector treft. De onderneming wijst er verder op dat alle “deadlines” voor NOW-aanvragen één of meer keren zijn verschoven vanwege onvoldoende capaciteit bij de accountancy. Juist bij de afhandeling van de administratieve toekenning van subsidies op grond van de TVL zou dit in het oog moeten worden gehouden en zouden ruimere termijnen moeten worden aangehouden. De termijnen bleken in redelijkheid te kort te zijn, ook al is alles in het werk gesteld om tijdig beroep in te stellen. Op zijn minst dient door deze omstandigheden de termijnoverschrijding verschoonbaar te worden geacht. De financiële consequenties zijn voor de onderneming zeer groot, terwijl de TVL juist bedoeld is om te voorkomen dat ondernemingen zoals zij in financiële problemen zouden komen.

3 Voor het beoordelingskader verwijst het College naar de uitspraak van vandaag in de zaak met nummer 22/1049 (ECLI:NL:CBB:2024:31).

4 Het College stelt voorop dat het gegeven dat het vaststellingsbesluit voor de onderneming grote gevolgen heeft, bij de beoordeling van de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding geen rol speelt. Het College stelt vervolgens vast dat de onderneming gedurende ten minste een deel van de beroepstermijn werd bijgestaan door een professionele rechtshulpverlener, te weten de gemachtigde. In 5.1 van de uitspraak van vandaag in de zaak met nummer 22/1049 (ECLI:NL:CBB:2024:31) heeft het College overwogen dat als de indiener van het bezwaar- of beroepschrift gedurende (een deel van) de overschreden bezwaar- of beroepstermijn werd bijgestaan door een professionele rechtshulpverlener, blijft gelden dat diens handelen in beginsel voor risico van de indiener komt. Van een professionele rechtsbijstandverlener mag immers onder meer worden verwacht dat deze de termijnen bewaakt, eventueel gebruik maakt van de mogelijkheid om een pro-formabezwaarschrift of -beroepschrift in te dienen, in geval van een capaciteitstekort inspanningen verricht om dit op te vangen en tijdig voorzieningen treft voor vervanging bij eventuele uitval. Het kantoor van de gemachtigde had ten minste een pro-formaberoepschrift kunnen indienen of de onderneming kunnen instrueren hoe zij dat zelf kon doen. Dat is in dit geval niet gebeurd. Van (heel) bijzondere persoonlijke omstandigheden aan de zijde van de gemachtigde zelf is niet gebleken. Gelet op het voorgaande kan het niet tijdig indienen van het beroepschrift aan de onderneming worden toegerekend, zodat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.

5 Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de uitspraak van het College van 21 februari 2023 in stand blijft en de zaak met deze uitspraak is geëindigd.

6 De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het verzet ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. T.G.M. Simons, mr. R.W.L. Koopmans,

mr. W. den Ouden, mr. H.G. Rottier en mr. B.J. van Ettekoven, in aanwezigheid van

mr. M.G. Ligthart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2024.

w.g. T.G.M. Simons w.g. M.G. Ligthart