Home

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 30-01-2024, ECLI:NL:CBB:2024:32, 23/182

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 30-01-2024, ECLI:NL:CBB:2024:32, 23/182

Gegevens

Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Datum uitspraak
30 januari 2024
Datum publicatie
30 januari 2024
ECLI
ECLI:NL:CBB:2024:32
Zaaknummer
23/182
Relevante informatie
Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023] [Regeling ingetrokken per 2023-07-01]

Inhoudsindicatie

Heropeningsbeslissing. Eén van de grote kamer-zaken over verschoonbaarheid (artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht), in vervolg op de conclusie van raadsheer advocaat-generaal mr. R.J.G.M. Widdershoven van 7 september 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:476).

Het College verwijst voor het beoordelingskader naar zijn uitspraak in de zaak met nummer 22/1049 (ECLI:NL:CBB:2024:31).

Het beroepschrift is 23 minuten te laat ingediend. Het College komt in deze zaak tot het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Het College ziet geen aanleiding om de verklaring van de onderneming in twijfel te trekken dat zij binnen de beroepstermijn heeft geprobeerd het beroepschrift in te dienen en dat zij, toen zich een (ict-)probleem voordeed, meteen de hulp van een deskundige derde heeft ingeroepen. De onderneming heeft gedaan wat in haar macht lag om ervoor te zorgen dat het beroepschrift ondanks het ontstane probleem toch nog tijdig kon worden ingediend. De omvang van de termijnoverschrijding is daardoor zeer gering geweest. Verder zijn er geen belangen van derden in het geding en heeft de minister geen groot belang bij het verkrijgen van zekerheid over de vraag of het besluit wel of niet (al) in rechte onaantastbaar is geworden. Dit leidt tot de conclusie dat de termijnoverschrijding niet aan de onderneming kan worden toegerekend.

Uitspraak

beslissing

zaaknummer: 23/182

beslissing van de grote kamer van 30 januari 2024 tot heropening van het onderzoek in de zaak tussen

(gemachtigden: mr. L.C. van Kasteren en mr. J. van Weerden)

en

(gemachtigden: mr. M.J.H. van der Burgt en mr. E. Slot)

Procesverloop

Met het besluit van 30 juni 2022 heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor een subsidie op grond van de Tijdelijke regeling aanvullende subsidie evenementen COVID-19 afgewezen.

Met het besluit van 8 november 2022 heeft de minister het bezwaar van de onderneming tegen het besluit van 30 juni 2022 ongegrond verklaard.

De onderneming heeft tegen het besluit van 8 november 2022 langs elektronische weg beroep ingesteld op 21 december 2022 om 0.23 uur.

Een meervoudige kamer van het College heeft de zaak verwezen naar de grote kamer.

Op 6 juni 2023 heeft de president van het College mr. R.J.G.M. Widdershoven (de raadsheer advocaat-generaal) verzocht om een conclusie als bedoeld in artikel 8:12a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De zitting was op 13 juli 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen: namens de onderneming [naam 1] en [naam 2] , bijgestaan door mr. J. van Weerden, en namens de minister de gemachtigden van de minister. Ook de raadsheer advocaat-generaal was aanwezig. De zaak is tegelijk met de zaken met de nummers 21/1193, 22/1049 en 22/2531 behandeld. Het College heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

De raadsheer advocaat-generaal heeft op 7 september 2023 een conclusie genomen (ECLI:NL:CBB:2023:476).

Partijen hebben op de conclusie gereageerd.

In de zaken met de nummers 21/1193, 22/1049 en 22/2531 doet het College vandaag uitspraak (ECLI:NL:CBB:2024:34, ECLI:NL:CBB:2024:31 en ECLI:NL:CBB:2024:33).

Overwegingen

1. Het College is van oordeel dat het onderzoek niet volledig is geweest en heropent daarom het onderzoek.

2 De laatste dag van de beroepstermijn was 20 december 2022. Het beroepschrift van de onderneming is op 21 december 2022 om 0.23 uur ingediend. Dat dit te laat is, is niet in geschil. De onderneming heeft verklaard dat zij op 20 december 2022 ’s avonds ruim een uur tevergeefs heeft geprobeerd met DigiD op de website van het College in te loggen om het beroepschrift te uploaden. Vervolgens heeft zij een IT-specialist ingeschakeld om haar te helpen. Met de hulp van de IT-specialist is het uiteindelijk gelukt om in te loggen en het beroepschrift te uploaden. Dat was echter 23 minuten na het verstrijken van de beroepstermijn.

3 Het College begrijpt dat de onderneming geen beroep doet op een (ver)storing bij DigiD of de computersystemen van het College. Dat betekent dat (artikel 8 van) het Besluit elektronisch procederen hier niet van toepassing is. Het College beoordeelt de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding daarom uitsluitend op grond van artikel 6:11 van de Awb. Voor het beoordelingskader verwijst het College naar zijn uitspraak van vandaag in de zaak met nummer 22/1049 (ECLI:NL:CBB:2024:31).

4 Het College ziet geen aanleiding om de verklaring van de onderneming in twijfel te trekken dat zij binnen de beroepstermijn, en daarmee tijdig, heeft geprobeerd het beroepschrift in te dienen. Dat geldt ook voor de verklaring dat zij, toen zich een probleem voordeed, meteen de hulp van een deskundige derde heeft ingeroepen. Het College is van oordeel dat in dit geval de onderneming met betrekking tot de termijnoverschrijding een slechts gering verwijt treft. Het stelt daarbij voorop dat aan een betrokkene niet mag worden tegengeworpen dat het bezwaar- of beroepschrift tegen het einde van de termijn of zelfs op de laatste dag ervan wordt ingediend. Ook die dag valt immers binnen de termijn. Een niet door externe factoren veroorzaakte tekortkoming in de eigen computer(systemen) komt op zichzelf voor risico van de betrokkene. De onderneming heeft echter op dat moment gedaan wat in haar macht lag om ervoor te zorgen dat het beroepschrift ondanks het ontstane probleem toch nog tijdig kon worden ingediend. De omvang van de termijnoverschrijding is daardoor zeer gering geweest. Het College stelt vervolgens vast dat bij het wel of niet verlenen aan de onderneming van een subsidie op grond van de Tijdelijke regeling aanvullende subsidie evenementen COVID-19 geen belangen van derden in het geding zijn en dat de minister geen groot belang heeft bij het verkrijgen van zekerheid over de vraag of het besluit van 30 juni 2022 wel of niet (al) in rechte onaantastbaar is geworden. Dit leidt tot de conclusie dat de termijnoverschrijding niet aan de onderneming kan worden toegerekend. In het voorgaande ligt besloten dat het beroepschrift ook is ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs kon worden verlangd, zodat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Het beroep is daarom ontvankelijk.

5 De grote kamer verwijst de zaak voor verdere behandeling naar een meervoudige kamer. Op grond van artikel 8:10a, vijfde lid, tweede volzin, van de Awb wordt de zaak door de meervoudige kamer voortgezet in de stand waarin zij zich bevond.

Beslissing

Het College:

- heropent het onderzoek;

- verwijst de zaak naar een meervoudige kamer.

Aldus genomen door mr. T.G.M. Simons, mr. R.W.L. Koopmans, mr. W. den Ouden,

mr. H.G. Rottier en mr. B.J. van Ettekoven, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Ligthart als griffier, op 30 januari 2024.

w.g. T.G.M. Simons w.g. M.G. Ligthart