Centrale Raad van Beroep vraagt conclusie over de positie van de garantsteller

Centrale Raad van Beroep vraagt conclusie over de positie van de garantsteller

Gegevens

Nummer
2024/95
Publicatiedatum
26 juni 2024
Auteur
Redactie
Rubriek
Overig
Relevante informatie
art. 40 lid 2 Wfsv, art. 84 lid 4 Wet WIA

De president van de Centrale Raad van Beroep heeft een conclusie gevraagd aan raadsheer advocaat-generaal prof. dr. mr. Ruth de Bock. Het gaat om een conclusie in twee zaken waarin een werkgever eigenrisicodrager is, maar failliet is gegaan. Het UWV wil de kosten van de betaalde uitkering verhalen op de verzekeraar (garantsteller). 

Wat is er aan de hand?

Als een werknemer ziek wordt, betaalt normaal gesproken het UWV de arbeidsongeschiktheidsuitkering. De werkgever betaalt hiervoor een jaarlijkse premie aan het UWV. Een werkgever kan er voor kiezen om eigenrisicodrager te zijn. Dit betekent dat de werkgever geen premie betaalt aan het UWV en vervolgens zelf de uitkering betaalt bij ziekte van de werknemer. In zo’n geval moet een verzekeraar garant staan voor de betaling van de uitkering door de eigenrisicodrager. In deze zaak waarin conclusie is gevraagd, is de onderneming van de eigenrisicodrager failliet gegaan. Het UWV wil de door haar betaalde arbeidsongeschiktheidsuitkeringen van ex-werknemers van de failliet verklaarde eigenrisicodrager, verhalen op de garantsteller.

Verzoek aan raadsheer advocaat-generaal

Het is niet de eerste keer dat de president van de CRvB een conclusie vraagt over de garantsteller. Eerder heeft raadsheer advocaat-generaal Widdershoven een conclusie genomen over het leerstuk van afgeleid belang (ECLI:NL:CRVB:2018:3474). Deze conclusie leidde in maart 2019 tot de uitspraak van de grote kamer van de CRvB dat de garantsteller belanghebbende is bij uitkeringsbesluiten voor ex-werknemers van een inmiddels failliete onderneming (ECLI:NL:CRVB:2019:655). Dit betekent dat de garantsteller rechtsmiddelen kan aanwenden tegen deze uitkeringsbesluiten. 

De zelfstandige positie van de garantsteller levert allerlei rechtsvragen op, op het grensvlak van het verhaalsinstrument uit de Wet WIA en het faillissementsrecht. In de kern ligt de vraag voor wat de verhouding is tussen art. 40 lid 2 Wfsv en art. 84 lid 4 Wet WIA; meer in het bijzonder hoever de verhaalsmogelijkheid van het UWV strekt. Voor de CRvB is dit aanleiding om een conclusie te vragen aan raadsheer advocaat-generaal De Bock voor een antwoord op onder meer de volgende vragen:

  • Mag het UWV de garantsteller aanspreken vóórdat het faillissement is uitgesproken of moet het UWV daarmee wachten tot na het uitspreken van het faillissement? En over welke periode moet de garantsteller betalen?

  • Is het UWV verplicht om eerst de faillissementsboedel van de onderneming aan te spreken of kan het UWV zich direct wenden tot de garantsteller?

  • In hoeverre mag het UWV bij de vraag of het eigen risico na faillissement is overgegaan op een andere onderneming (overgang van onderneming) afgaan op de gegevens uit de polis-administratie?

  • Als de failliete onderneming is overgegaan, wat betekent dit voor de positie van de garantsteller? En hoe zit het als de opvolgende onderneming ook failliet gaat?

  • Welke ruimte heeft de garantsteller om eerder voor faillissement toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkeringen nog ter discussie te stellen?

Verloop procedure

Een meervoudige kamer van de CRvB – in aanwezigheid van de raadsheer advocaat-generaal – wordt gehouden op donderdag 19 september 2024. Daarna heeft de raadsheer advocaat-generaal zes weken de tijd om een conclusie te nemen. Vervolgens krijgen de partijen die bij deze zaak zijn betrokken, de gelegenheid om daarop te reageren. Daarna doet de meervoudige kamer van de CRvB uitspraak.

Bron: Nieuwsbericht CRvB, 21 juni 2024