Home

Raad van State, 16-05-2018, ECLI:NL:RVS:2018:1631, 201701999/1/A3

Raad van State, 16-05-2018, ECLI:NL:RVS:2018:1631, 201701999/1/A3

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
16 mei 2018
Datum publicatie
16 mei 2018
ECLI
ECLI:NL:RVS:2018:1631
Zaaknummer
201701999/1/A3

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 15 maart 2015 heeft de korpschef aan [belanghebbende] een jachtakte verleend voor het seizoen 2016-2017.

Uitspraak

201701999/1/A3.

Datum uitspraak: 16 mei 2018

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 26 januari 2017 in zaak nr. 16/3988 in het geding tussen:

[appellante]

en

de korpschef van politie.

Procesverloop

Bij besluit van 15 maart 2015 heeft de korpschef aan [belanghebbende] een jachtakte verleend voor het seizoen 2016-2017.

Bij besluit van 30 mei 2016 heeft de korpschef het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 26 januari 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 april 2018, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. E. Philippi-Gho, rechtsbijstandverlener te Pijnacker-Nootdorp, en de korpschef, vertegenwoordigd door P.R. Barendrecht en W.H.J. Houterman, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden en de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw) ingetrokken. Aangezien het besluit op bezwaar voor die datum is genomen is de Ffw op dit geding van toepassing. De relevante bepalingen van de Ffw zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt daarvan deel uit.

2.    [belanghebbende] huurt het genot van de jacht op percelen die [appellante] in eigendom heeft dan wel pacht (hierna: de percelen). De vorige eigenaar van de percelen heeft een jachthuurovereenkomst gesloten met onder anderen [belanghebbende]. [appellante] stelt dat zij bij overname van de percelen niet op de hoogte was van de jachthuurovereenkomst. Gelet op het bepaalde in artikel 35 van de Ffw blijft een dergelijke overeenkomst bij eigendomsovergang in beginsel in stand. [appellante] wil niet dat op de percelen wordt gejaagd en heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 15 maart 2015.

3.    De rechtbank heeft geoordeeld dat de korpschef het door [appellante] gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat [appellante] geen belanghebbende is bij het besluit om aan [belanghebbende] een jachtakte te verlenen. De belangen van [appellante] zijn niet rechtstreeks betrokken bij dat besluit, maar het gevolg van de jachthuurovereenkomst. Deze overeenkomst biedt aan [belanghebbende] krachtens artikel 33 van de Ffw het genot van de jacht en het daaraan verbonden recht zich met een geweer op de percelen van [appellante] te begeven, aldus de rechtbank.

4.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de korpschef haar bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De bevoegdheid om te jagen vloeit niet direct en uitsluitend voort uit de jachthuurovereenkomst. De jachtakte geeft aan [belanghebbende] de bevoegdheid om te jagen en vast staat dat door hem op de percelen wordt gejaagd. Bovendien is de bevoegdheid om feitelijk de jacht uit te oefenen onderdeel van de toetsingscriteria bij de verlening van een jachtakte. Daarom zijn haar belangen rechtstreeks bij de verlening van de jachtakte betrokken. Haar kan niet worden tegengeworpen dat zij een afgeleid belang heeft, nu haar belang tegengesteld is aan dat van [belanghebbende], aldus [appellante].

4.1.    Artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt:

"Onder belanghebbende wordt verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken."

4.2.    Zoals volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 1:2 van de Awb (Kamerstukken II 1988/1989, 21 221, nr. 3, blz. 32 e.v.) wordt met de woorden 'wiens belang rechtstreeks is betrokken' een zekere begrenzing beoogd. Een louter subjectief gevoel van betrokkenheid bij een besluit is, hoe sterk dat gevoel ook moge zijn, niet voldoende om te kunnen spreken van een rechtstreeks bij het besluit betrokken belang. Maar ook een persoon die wellicht enig belang heeft, doch zich op dat punt niet onderscheidt van grote aantallen anderen, kan niet beschouwd worden als een persoon met een rechtstreeks betrokken belang. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het besluit.

4.3.    Uit artikel 38 van de Ffw volgt dat het rechtsgevolg van de verlening van de jachtakte aan [belanghebbende] is dat het algemene verbod om te jagen met een geweer voor hem niet geldt. Uit artikel 39 van de Ffw volgt dat de korpschef bij de verlening onder meer in aanmerking neemt of de aanvrager een jachtexamen heeft gehaald, of er grond is om aan te nemen dat deze van de bevoegdheid om wapens en munitie voorhanden te hebben misbruik zal maken en of er grond is om aan te nemen dat de aanvrager nalatig zal zijn te doen wat een goed jager betaamt bij de uitoefening van de jacht. De aanvrager moet om een jachtakte te verkrijgen genoegzaam aantonen dat hij in de gelegenheid is om met gebruikmaking van een geweer te jagen in een jachtveld, waarin hem het genot van de jacht overeenkomstig de artikelen 33 of 34 toekomt of waarin hem de uitoefening van dat genot overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens artikel 36 is toegestaan. Een jachtakte is echter niet beperkt tot dat jachtveld of andere bepaalde jachtvelden en geldt derhalve in heel Nederland. Of een jachtaktehouder de hem toekomende algemene bevoegdheid te jagen met een geweer kan uitoefenen in een bepaald jachtveld, is afhankelijk van de vraag, of hem overeenkomstig artikelen 33 en 34 van de Ffw het genot van de jacht in dat jachtveld toekomt dan wel hem overeenkomstig artikel 36 van de Ffw door de houder van het genot de uitoefening van de jacht wordt toegestaan.

    Dat de omstandigheid dat [belanghebbende] gerechtigd is om op de percelen van [appellante] te jagen is het gevolg van de jachthuurovereenkomst. Het belang van [appellante] dat niet op haar percelen wordt gejaagd, is daarom niet rechtstreeks geraakt door het besluit van 15 maart 2015 om aan [belanghebbende] een jachtakte te verlenen. Dat het belang van [appellante] tegengesteld is aan dat van [belanghebbende], maakt niet dat zij als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb moet worden aangemerkt. [appellante] wordt niet tegengeworpen dat zij een afgeleid belang heeft. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de korpschef het bezwaar van [appellante] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

    Het betoog faalt.

5.     Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Noordhoek, griffier.

w.g. Bijloos    w.g. Noordhoek

lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2018

819. BIJLAGE

Flora- en faunawet

Artikel 33

Gerechtigd tot het genot van de jacht is:

a. de eigenaar van de grond indien niet ingevolge het in onderdeel b of c bepaalde de erfpachter, vruchtgebruiker, beklemde meier of pachter gerechtigd is tot het genot van de jacht en voorzover het genot van de jacht niet is verhuurd;

b. de erfpachter, vruchtgebruiker of beklemde meier van de grond indien de eigenaar van de grond zich bij het vestigen van het beperkt recht het genot van de jacht niet heeft voorbehouden of de pachter ingevolge het in onderdeel c bepaalde niet gerechtigd is tot het genot van de jacht en voorzover het genot van de jacht niet is verhuurd;

c. de pachter indien hij pacht van een verpachter die ten tijde van het aangaan van de pachtovereenkomst ingevolge het in onderdeel a of b bepaalde gerechtigd was tot het genot van de jacht en die verpachter zich dit genot bij het aangaan van de pachtovereenkomst niet heeft voorbehouden en voorzover het genot van de jacht niet is verhuurd;

d. de huurder van het genot van de jacht voorzover hij dat overeenkomstig artikel 34, eerste lid, heeft gehuurd en voorzover hij dat niet overeenkomstig het tweede lid van dat artikel heeft verhuurd;

e. de huurder van het genot van de jacht voorzover hij dat overeenkomstig artikel 34, tweede lid, heeft gehuurd.

Artikel 34

1. Degene die ingevolge het bepaalde in artikel 33, onderdeel a, b of c, gerechtigd is tot het genot van de jacht, kan dat genot geheel of gedeeltelijk aan één ander verhuren, mits bij een schriftelijke en gedagtekende huurovereenkomst.

2. Degene die het gehele of gedeeltelijke genot van de jacht op de in het eerste lid bepaalde wijze heeft gehuurd, kan dat genot slechts in zijn geheel weder verhuren aan één ander, mits met schriftelijke toestemming van de verhuurder en bij schriftelijke en gedagtekende huurovereenkomst.

Artikel 35

Voorzover en voor zolang het genot van de jacht ten tijde van de eigendomsovergang van de grond, het vestigen dan wel tenietgaan van een beperkt recht of het aangaan dan wel beëindigen van een pachtovereenkomst op die grond, op de in artikel 34 bepaalde wijze is verhuurd, blijft deze huurovereenkomst in stand.

Artikel 36

1. De jachthouder kan, indien hij is voorzien van een jachtakte of een valkeniersakte, aan anderen toestaan het hem toekomende genot van de jacht in zijn gezelschap uit te oefenen.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld op grond waarvan de jachthouder bij wege van schriftelijke en gedagtekende toestemming de uitoefening, anders dan in zijn gezelschap, van het hem toekomende genot van de jacht of een deel daarvan kan toestaan aan de jachtopzichter of aan anderen.

Artikel 38

1. Het is verboden te jagen zonder voorzien te zijn van:

a. een geldige jachtakte, voorzover het betreft het jagen met een geweer;

b., c. (...).

Artikel 39

1. Een jachtakte, valkeniersakte of kooikersakte wordt geweigerd indien:

a. de aanvrager de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt;

b. de aanvrager niet genoegzaam heeft aangetoond in de gelegenheid te zijn om met gebruikmaking van een geweer of met een jachtvogel te jagen in een jachtveld, waarin hem het genot van de jacht overeenkomstig de artikelen 33 of 34 toekomt of waarin hem de uitoefening van dat genot overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens artikel 36 is toegestaan;

c. de aanvrager niet heeft aangetoond met gunstig gevolg een door de minister erkend jachtexamen te hebben afgelegd;

d. de aanvrager geen geldig bewijs van verzekering (...) heeft overgelegd;

e. er grond is om aan te nemen dat de aanvrager van de bevoegdheid om wapens en munitie voorhanden te hebben misbruik zal maken of hierdoor een gevaar voor zichzelf, de openbare orde of de veiligheid kan gaan vormen;

f. er grond is om aan te nemen dat de aanvrager van de bevoegdheid om te jagen misbruik zal maken of hierdoor een gevaar voor zichzelf, de openbare orde of de veiligheid kan gaan vormen;

g. er grond is om aan te nemen dat de aanvrager van de bevoegdheden in het kader van beheer en schadebestrijding (...) misbruik zal maken of hierdoor een gevaar voor zichzelf, de openbare orde of de veiligheid kan gaan vormen;

h. er grond is om aan te nemen dat de aanvrager nalatig zal zijn te doen wat een goed jager betaamt bij de uitoefening van de jacht;

i. aan de aanvrager de bevoegdheid om te jagen is ontzegd bij een rechterlijke uitspraak, (...) of

j. de aanvrager in de twee jaren, voorafgaande aan het verzoek tot het verkrijgen van een jachtakte, valkeniersakte of kooikersakte wegens één der bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten, dan wel wegens een feit strafbaar gesteld bij de Wet dieren voorzover (...) is veroordeeld, dan wel deswege hem een strafbeschikking is uitgevaardigd, of indien hij vervolging deswege heeft voorkomen overeenkomstig (...) of hem wegens overtreding van het krachtens de voornoemde artikelen van de Wet dieren bepaalde een bestuurlijke boete (...) is opgelegd.

Artikel 42

1. De bevoegdheid tot het nemen van beschikkingen omtrent het verlenen van jachtakten berust bij de korpschef, bedoeld in artikel 27, van de Politiewet 2012.