Home

Raad van State, 31-05-2017, ECLI:NL:RVS:2017:1426, 201607330/1/A2

Raad van State, 31-05-2017, ECLI:NL:RVS:2017:1426, 201607330/1/A2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
31 mei 2017
Datum publicatie
31 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:RVS:2017:1426
Zaaknummer
201607330/1/A2
Relevante informatie
Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024], Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024]

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 6 oktober 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bedrag dat nog moet worden terugbetaald in verband met de teveel ontvangen huurtoeslag over 2013 gewijzigd door een betaling van € 200,00 en te kennen gegeven dat van de betaling € 7,00 is afgeboekt als invorderingsrente.

Uitspraak

201607330/1/A2.

Datum uitspraak: 31 mei 2017

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 augustus 2016 in zaak nr. 16/2260 in het geding tussen:

[appellante]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

Procesverloop

Bij besluit van 6 oktober 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bedrag dat nog moet worden terugbetaald in verband met de teveel ontvangen huurtoeslag over 2013 gewijzigd door een betaling van € 200,00 en te kennen gegeven dat van de betaling € 7,00 is afgeboekt als invorderingsrente.

Bij besluit van 6 oktober 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bedrag dat nog moet worden terugbetaald in verband met de teveel ontvangen huurtoeslag over 2015 gewijzigd door een betaling van € 96,00 en te kennen gegeven dat het betaalde bedrag geheel is afgeboekt op de openstaande kosten.

Bij besluit van 18 februari 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] tegen deze besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 18 augustus 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 mei 2017, waar [appellante], bijgestaan door [gemachtigde], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Bij besluit, gedateerd 12 september 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag over 2013 vastgesteld op nihil. Bij besluit van 21 mei 2015 heeft de dienst het voorschot huurtoeslag over 2015 herzien naar nihil. Bij besluit, gedateerd 1 september 2015, heeft de Belastingdienst/Toeslagen een bedrag van € 1.616,00 teruggevorderd in verband met teveel ontvangen voorschotten huurtoeslag voor het berekeningsjaar 2014. Bij besluit, eveneens gedateerd 1 september 2014, heeft de Belastingdienst/Toeslagen een bedrag van € 392,00 teruggevorderd in verband met teveel ontvangen voorschotten zorgtoeslag voor het berekeningsjaar 2014. Bij besluit van 4 september 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag over 2014 vastgesteld op € 316,00 en de huurtoeslag over 2014 vastgesteld op nihil. Vervolgens heeft de Belastingdienst/Toeslagen de in het procesverloop genoemde besluiten van 6 oktober 2015 genomen. Bij brief van 28 oktober 2015 heeft [appellante] bezwaar gemaakt tegen al deze besluiten. Op 18 november 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen drie besluiten genomen op het bezwaar, voor zover betrekking hebbend op de besluiten van 12 september 2014, en 21 mei 2015 en 1 en 4 september 2015. Het bezwaar is in zoverre niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is medegedeeld dat een afzonderlijk besluit zou worden genomen  op het bezwaar, voor zover het is gericht tegen de besluiten van 6 oktober 2015. Dit besluit is genomen op 18 februari 2016.

2.    Aan het besluit van 18 februari 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellante] op grond van de artikelen 27 tot en met 29 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) invorderingsrente verschuldigd is. Aan haar is weliswaar uitstel van betaling verleend, maar dat neemt niet weg dat de betalingstermijn als beschreven in artikel 28 van de Awir is overschreden. De uitzonderingen van artikel 25 van de Invorderingswet 1990 zijn in dit geval niet van toepassing.

Het oordeel van de rechtbank

3.    De rechtbank heeft geoordeeld dat het geding is beperkt tot de vraag of de Belastingdienst/Toeslagen terecht invorderingsrente in rekening heeft gebracht bij [appellante], omdat zij alleen beroep heeft ingesteld tegen het besluit van 18 februari 2016. Om die reden heeft de rechtbank alleen de gronden tegen het in rekening brengen van invorderingsrente behandeld. Daarover heeft de rechtbank geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen niet van de wettelijke bepalingen kon afwijken. De dienst kon daarom de slechte financiële situatie van [appellante] niet meewegen in zijn beslissing om bij haar invorderingsrente in rekening te brengen.

Het hoger beroep

4.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij alleen maar bezwaar kan maken tegen de hoogte van de in rekening gebrachte rente. Zij voert aan dat de Belastingdienst/Toeslagen en ook de wetgever geen oog heeft voor haar specifieke situatie. [appellante] heeft bezwaar tegen de gehele werkwijze van de dienst met betrekking tot de toekenning van de huurtoeslag en de terugvordering daarvan, waarbij de schuld of de verantwoordelijkheid geheel bij de burger wordt gelegd. Dat zij in dit geval alleen recht zou hebben bezwaar te maken tegen de invorderingsrente en de terugvordering van de teveel ontvangen huurtoeslag acht zij onredelijk en onbillijk. In theorie zou zij bezwaar kunnen maken tegen elke rekening van de Belastingdienst/Toeslagen. Volgens [appellante] is dit een onbegonnen zaak. Haar betoog is daarom ook gericht tegen de visie en het perspectief dat de Belastingdienst/Toeslagen en daarmee indirect de wetgever in deze zaak inneemt. Haar belangrijkste bezwaar vindt zij dat zij volgens de Belastingdienst/Toeslagen geen recht heeft op huurtoeslag over het jaar 2013. Haar bezwaar is ook gericht tegen het feit dat zij de gestelde termijnen voor het terugbetalen van de bedragen onredelijk en onbillijk vindt, gezien haar persoonlijke situatie.

4.1.    Anders dan [appellante] aanvoert, had zij niet alleen de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen het berekenen van invorderingsrente. Tegen de besluiten van 18 november 2015, waarbij de Belastingdienst/Toeslagen heeft beslist op het bezwaar tegen de overige in rechtsoverweging 2 genoemde besluiten, heeft wel beroep opengestaan, maar [appellante] heeft van het instellen van beroep afgezien. Deze besluiten staan daarmee in rechte vast.

    De besluiten van 6 oktober 2015 houden een mededeling in over de verwerking van een door [appellante] betaald bedrag en in hoeverre dat bedrag is aangemerkt als betaling van invorderingsrente. De hoogte van het betaalde bedrag is in dit geding niet betwist. Bij het besluit van 18 februari 2016, waartegen [appellante] beroep bij de rechtbank heeft ingesteld, is alleen beslist op het bezwaar tegen de besluiten van 6 oktober 2015.

    De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat in beroep alleen de invorderingsrente aan de orde is. De rechtbank hoefde dan ook niet toe te komen aan de gronden die betrekking hadden op de rechtmatigheid van de besluiten, waarbij de hoogte van de huurtoeslag over 2013, de huur- en zorgtoeslag 2014 en het voorschot huurtoeslag 2015 zijn vastgesteld. Ook in hoger beroep kan alleen het geheel of gedeeltelijk aanmerken van de betalingen als betaling van invorderingsrente, en daarmee het in rekening brengen van invorderingsrente, aan de orde komen.

4.2.    Artikel 27 van de Awir luidt als volgt:

"1. Over uit te betalen bedragen wordt rente vergoed en over terug te vorderen bedragen wordt rente in rekening gebracht.

2. De rente wordt enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt op 1 juli van het jaar volgend op het berekeningsjaar en eindigt op de dag van de dagtekening van de beschikking tot toekenning onderscheidenlijk de beschikking tot herziening van de tegemoetkoming.

3. Het percentage van de rente is gelijk aan het percentage, bedoeld in artikel 30hb, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.".

    Artikel 28 luidt:

"1. De belanghebbende heeft de verplichting om het bedrag van een terugvordering alsmede de op de voet van artikel 27 verschuldigde rente binnen zes weken na de dagtekening van de beschikking tot terugvordering te betalen aan de Belastingdienst/Toeslagen.

2. Het bedrag van een bestuurlijke boete moet worden betaald binnen zes weken na de dagtekening van de boetebeschikking.

3. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in dit artikel gestelde termijnen.".

    Artikel 29 luidt:

    "Bij overschrijding van de in artikel 28 bedoelde betalingstermijn is rente verschuldigd met overeenkomstige toepassing van de artikelen 28 en 29 van de Invorderingswet 1990.".

4.3.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de verschuldigdheid van de invorderingsrente rechtstreeks uit de wet voortvloeit. [appellante] was daarom gehouden de invorderingsrente te betalen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft daarom terecht besloten een deel van de betalingen af te boeken als betaling van invorderingsrente. De beoordeling van het betoog van [appellante] dat de wetgever geen oog heeft gehad voor haar specifieke situatie, zou neerkomen op een toetsing door de Afdeling van een wet in formele zin aan de algemene rechtsbeginselen. De Afdeling is daartoe niet bevoegd. Zoals de Hoge Raad in het arrest van 14 april 1989 (ECLI:NL:HR:1989:AD5725) heeft overwogen, verzet artikel 120 van de Grondwet zich niet alleen tegen rechterlijke toetsing van wetten aan de Grondwet, maar staat dat artikel evenmin toe dat de rechter wetten toetst aan algemene rechtsbeginselen die nog geen uitdrukking hebben gevonden in een ieder verbindende verdragsbepalingen.

4.4.    Het betoog faalt.

5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, griffier.

w.g. Pans    w.g. Lodder

lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2017

17.