Home

Raad van State, 25-05-2016, ECLI:NL:RVS:2016:1385, 201507513/1/A2

Raad van State, 25-05-2016, ECLI:NL:RVS:2016:1385, 201507513/1/A2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
25 mei 2016
Datum publicatie
25 mei 2016
ECLI
ECLI:NL:RVS:2016:1385
Zaaknummer
201507513/1/A2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 13 maart 2014 heeft het college aan [appellant] meegedeeld dat over het beheerjaar 2013 op grond van de Subsidieregeling natuur- en landschapsbeheer Groningen (hierna: SNL) een bedrag van € 6.447,65 wordt uitbetaald.

Uitspraak

201507513/1/A2.

Datum uitspraak: 25 mei 2016

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 17 augustus 2015 in zaak nr. 14/4674 in het geding tussen:

[appellant], te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Groningen.

Procesverloop

Bij besluit van 13 maart 2014 heeft het college aan [appellant] meegedeeld dat over het beheerjaar 2013 op grond van de Subsidieregeling natuur- en landschapsbeheer Groningen (hierna: SNL) een bedrag van € 6.447,65 wordt uitbetaald.

Bij besluit van 17 september 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 17 augustus 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 maart 2016, waar [appellant], bijgestaan door ing. P.J. Houtsma, werkzaam bij Houtsma Bedrijfsadvies, en vergezeld door zijn [zoon], en het college, vertegenwoordigd door mr. C.J.M. Daniëls en mr. E.J.H. Jansen, beiden werkzaam bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, vergezeld door ing. T.J. van der Meer en C.E. van Keeken, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het op deze zaak betrekking hebbend wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

2. Bij formulier van 12 december 2009 heeft [appellant] een SNL-subsidie aangevraagd voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer.

Bij besluit van 8 februari 2010 heeft het college die aanvraag goedgekeurd en bepaald dat de subsidieperiode ingaat op 1 januari 2010 en eindigt op 31 december 2015.

Aan het besluit van 17 september 2014 heeft het college het volgende ten grondslag gelegd. Voor de percelen die door [appellant] worden aangeduid als beheereenheden 1009 en 1010 is subsidie verleend voor het beheerpakket "Plas-dras" (beheerpakket A01.01.03c). In de beheereisen bij dit pakket wordt vermeld dat een beheereenheid "Plas-dras" jaarlijks geïnundeerd dient te worden. De inundatieperiode voor beheerpakket A01.01.03c loopt van 15 februari tot 15 juni. Gedurende deze periode dient het waterpeil op ten minste 60% van de beheereenheid ten minste 5 cm en ten hoogste 20 cm boven het maaiveld te staan. Op 18 februari 2013, 31 mei 2013 en 5 juni 2013 is door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: NVWA) geconstateerd dat de beheereenheden 1009 en 1010 niet nat waren. Verder is geconstateerd dat ongeveer de helft van beheereenheid 1010 te hoog ligt om te inunderen. Aangezien realisatie van de doelstelling van het pakket "Plas-dras" voor het beheerjaar 2013 niet meer mogelijk is, is bij het besluit van 13 maart 2014 terecht een korting van 100% opgelegd.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de beheereenheden 1009 en 1010 op de controlemomenten niet aan de gestelde voorwaarden voldeden. Volgens [appellant] heeft de rechtbank niet onderkend dat het college zich niet mocht baseren op de rapportages van de NVWA. De rapportages van de controles van 31 mei en 5 juni 2013 zijn mede opgesteld door een vooringenomen rapporteur, H.T. Klomp, die te kennen heeft gegeven niet eerder een perceel dat voor het beheerpakket "Plas-dras" bestemd is, te hebben goedgekeurd. De stelling dat de beheereenheden zigzaggend zijn overgestoken, zoals in de rapportages staat vermeld, wordt niet gestaafd door bewijsstukken. Verder laat de aan het college door de NVWA gedane mededeling dat de beheereenheden te doorkruisen waren zonder dat de laarzen nat werden de mogelijkheid open dat er ijs op de percelen lag. Door te overwegen dat de door het college overgelegde luchtfoto’s de rapportages van de NVWA ondersteunen, is de rechtbank eraan voorbijgegaan dat met deze foto’s geen waterbedekking kan worden aangetoond. De rechtbank is er verder aan voorbijgegaan dat de bevindingen zoals neergelegd in de rapportages van de NVWA niet overeenkomen met de door [appellant] overgelegde foto’s.

3.1. De NVWA is een agentschap dat functioneert onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Economische Zaken. De NVWA is toegerust voor het doen van controles als hier aan de orde, zodat het college op een door haar uitgebrachte rapportage mag afgaan, tenzij er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. Het enkel betwisten dat controles op de in de rapportages weergegeven wijze hebben plaatsgevonden en het enkel betwisten van de bevindingen van de rapporteurs van de NVWA is hiervoor onvoldoende. Er is om deze reden geen grond [appellant] te volgen in zijn standpunt dat de beheereenheden 1009 en 1010 door de rapporteurs niet zigzaggend zijn overgestoken, zoals in de rapportages wordt verklaard. Evenmin bestaat aanleiding [appellant] te volgen in zijn standpunt dat de opmerking van de NWVA over de laarzen van de rapporteurs ook zo kan worden uitgelegd dat er op het moment van de controle ijs op de beheereenheden stond, aangezien deze opmerking juist is gemaakt ter ondersteuning van de conclusie dat de beheereenheden 1009 en 1010 niet nat waren. In dit verband kan ook worden gewezen op de rapportage van 4 juni 2014, die niet aan de besluitvorming ten grondslag ligt, maar waarin eenzelfde opmerking wordt gemaakt. [appellant] kan ook niet worden gevolgd in zijn standpunt dat de rapporteur Klomp vooringenomen was, aangezien de NVWA heeft weersproken dat de rapporteur Klomp zich heeft uitgelaten als [appellant] stelt en [appellant] de stelling betreffende Klomp niet heeft onderbouwd. Ook hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over de door hem overgelegde foto’s van de beheereenheden kan hem niet baten. [appellant] heeft één foto overgelegd die zou zijn genomen op 7 april 2013 om 16:43 uur, drie foto’s die zouden zijn genomen op 16 juni 2013 om onderscheidenlijk 16:44, 16:45 en 16:46 uur en één foto die zou zijn genomen op 24 maart 2013 om 16:47 uur. Op zitting heeft het college toegelicht dat het gelet op de opeenvolging van de tijdstippen waarop de foto’s zouden zijn genomen en gelet op de luchtfoto’s die van de beheereenheden zijn gemaakt niet geloofwaardig is dat de door [appellant] overgelegde foto’s op de drie door hem genoemde data zijn gemaakt. Het college ziet geen grond voor twijfel aan de juistheid van de door de rapporteurs opgestelde rapportages. De Afdeling volgt het college hierin. De rechtbank heeft naar het oordeel van de Afdeling met juistheid geoordeeld dat de foto’s onvoldoende concrete en objectieve informatie over de feitelijke situatie ter plaatse bevatten om de in rapportages neergelegde bevindingen van de NVWA te ontkrachten. Reeds omdat de door het college overgelegde luchtfoto’s dienen ter ondersteuning van de rapportages van de NVWA, kan hetgeen [appellant] hiertegen heeft aangevoerd niet leiden tot het door hem daarmee beoogde doel. Hetzelfde geldt voor hetgeen hij heeft aangevoerd over de rapportage van 16 september 2013, dat niet aan de besluitvorming ten grondslag is gelegd. Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de beheereenheden 1009 en 1010 op de controlemomenten niet aan de voorwaarden voldeden.

Het betoog faalt.

4. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderzocht of het college hem een gedeelte van de aangevraagde subsidie had moeten uitbetalen.

4.1. Uit artikel 5, eerste en tweede lid, van het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 13 oktober 2010, nr. 154073 houdende beleidsregels omtrent het verlagen van subsidie verleend voor plattelandsontwikkeling in het kader van verordening (EG) nr. 1698/2005 (hierna: de beleidsregels), gelezen in samenhang met Bijlage 1 van de beleidsregels, volgt dat ingeval een doelstelling niet meer gerealiseerd kan worden, de totale subsidie met 100% wordt verlaagd. Zoals hierboven is overwogen, mocht het college afgaan op de constateringen van de NVWA dat de beheereenheden 1009 en 1010 op de controlemomenten niet aan de gestelde voorwaarden voldeden. Nu de controlemomenten liggen in de periode van 15 februari tot 15 juni was het voor [appellant] niet meer mogelijk de doelstelling van het beheerpakket - namelijk dat het waterpeil in deze periode op ten minste 60% van de beheereenheid ten minste 5 cm en ten hoogste 20 cm boven het maaiveld dient te staan - nog te realiseren. Dit betekent dat de rechtbank met juistheid heeft overwogen dat het college de subsidie voor de beheereenheden 1009 en 1010 met 100% heeft kunnen verlagen.

Het betoog faalt.

5. Uit het vorenstaande volgt dat [appellant] voor het beheerjaar 2013 geen aanspraak heeft op een SNL-subsidie voor de beheereenheden 1009 en 1010. Nu [appellant] geen aanspraak heeft, kan het niet uitbetalen van de aangevraagde subsidie niet worden aangemerkt als een schending van het door artikel 1 van het Eerste Protocol beschermde eigendomsrecht. Om dezelfde reden faalt de stelling van [appellant] dat de werkwijze van het college te vergelijken is met het gedrag van een wanbetaler. Hetgeen [appellant] in dit kader heeft aangevoerd kan hem dan ook niet baten.

6. [appellant] kan, ten slotte, ook niet worden gevolgd in zijn betoog dat de rechtbank eraan is voorbijgegaan dat de opgelegde korting feitelijk een straf is en dat de bewijsvoering niet voldoet aan de hoge eisen die aan de oplegging van straffen gesteld worden. Nog daargelaten of het door het college aangevoerde bewijs niet aan dergelijke strenge eisen voldoet, verwijst de Afdeling in dit verband naar het arrest van het Europees Hof van Justitie (hierna: HvJ) van 5 juni 2012 in zaak nr. C-489/10 (Lucasz Marcin Bonda; www.curia.europa.eu). Hierin is geoordeeld dat de opgelegde korting op een landbouwsubsidie niet als strafrechtelijke sanctie moet worden aangemerkt. Voorts verwijst de Afdeling naar haar uitspraak van 29 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2369, waarin, onder verwijzing naar het arrest van het HvJ van 13 december 2012 in zaak nr. C-670/11 (FranceAgriMer; www.curia.europa.eu), geoordeeld is dat een opgelegde korting die leidt tot terugbetaling geen strafrechtelijk karakter heeft, zodat niet behoeft te worden voldaan aan de voor strafrechtelijke procedures geldende eisen. Reeds hierom faalt de stelling van [appellant] dat de bewijsvoering moet voldoen aan de hoge eisen die aan de oplegging van straffen gesteld worden.

7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. C.M. Wissels en mr. J.W. van de Gronden, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.

w.g. Van Buuren w.g. Dijkshoorn

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2016

735.

BIJLAGE

Ingevolge artikel 4.1.1.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de SNL draagt de ontvanger van een subsidie agrarisch natuurbeheer er zorg voor dat wordt voldaan aan de voorwaarden en verplichtingen die behoren bij het agrarisch beheerpakket waarvoor subsidie wordt verstrekt.

Ingevolge artikel 4.1.1.7, eerste lid, bestaat de subsidie agrarisch natuurbeheer uit de som van zes jaarvergoedingen, elk behorend bij één van de zes beheerjaren waarvoor de subsidie wordt verstrekt.

Ingevolge artikel 10.1, tweede lid, aanhef en onder a, verlaagt het college de jaarvergoeding als de ontvanger van een subsidie agrarisch natuurbeheer niet voldoet aan de aan de betreffende subsidie verbonden verplichtingen voor zover het een subsidie betreft die gedeeltelijk wordt gefinancierd met Europese middelen.

Volgens artikel 5, eerste lid, van de beleidsregels wordt de subsidie verlaagd overeenkomstig het kortingspercentage in Bijlage 1 indien een subsidieontvanger voorschriften inzake het beheer niet naleeft of de betrokken landbouwgrond niet voldoet aan de terreinkenmerken die voor de subsidie zijn voorgeschreven.

Volgens het tweede lid, aanhef en onder b, wordt de aanvrager, indien een niet-naleving als bedoeld in het eerste lid wordt gecontroleerd, verzocht de niet-naleving te herstellen binnen een termijn van vier tot twintig weken, tenzij herstel niet meer mogelijk is.

Volgens Bijlage 1, onder E, bedraagt de verlaging 100% van de totale subsidie ingeval de realisatie van de doelstelling van het beheerpakket door de geconstateerde niet-naleving permanent of gedurende de verdere looptijd van de agromilieuverbintenis niet meer behaald kan worden.