Home

Raad van State, 17-03-2010, BL7741, 200907561/1/H2

Raad van State, 17-03-2010, BL7741, 200907561/1/H2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
17 maart 2010
Datum publicatie
17 maart 2010
ECLI
ECLI:NL:RVS:2010:BL7741
Zaaknummer
200907561/1/H2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 30 juni 2008 heeft de raad voor rechtsbijstand 's-Gravenhage (hierna: de raad) een aanvraag om subsidie van de opleidingskosten als advocaat-stagiair van [appellant] afgewezen.

Uitspraak

200907561/1/H2.

Datum uitspraak: 17 maart 2010

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], kantoorhoudend te [plaats],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 19 augustus 2009 in zaak nr. 09/385 in het geding tussen:

[appellant]

en

de raad voor rechtsbijstand 's-Gravenhage.

1. Procesverloop

Bij besluit van 30 juni 2008 heeft de raad voor rechtsbijstand 's-Gravenhage (hierna: de raad) een aanvraag om subsidie van de opleidingskosten als advocaat-stagiair van [appellant] afgewezen.

Bij besluit van 28 november 2008 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 19 augustus 2009, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank 's-Gravenhage het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State per fax ingekomen op 29 september 2009, hoger beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

Partijen hebben toestemming verleend om op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht het onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 37b, eerste lid, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) kan de raad aan een rechtsbijstandverlener of een samenwerkingsverband van rechtsbijstandverleners ten behoeve van de verlening van rechtsbijstand subsidie verstrekken voor bijzondere doeleinden en projecten.

Ingevolge het derde lid stelt de raad regels vast voor de verstrekking van subsidies als bedoeld in het eerste lid.

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Subsidieregeling opleidingskosten advocaat-stagiair(e)s 2008 (hierna: de Regeling) wordt hierin onder advocatenkantoor verstaan: een samenwerkingsverband van advocaten dat op één adres is gevestigd en gezamenlijk naar buiten treedt.

Ingevolge artikel 2 kan de raad op grond van deze regeling een subsidie aan een advocatenkantoor toekennen ter stimulering van het aantrekken van een advocaat-stagiair(e) in 2008. Via het verlenen van subsidie levert de raad een bijdrage in de opleidingskosten. De raad wil daarmee bevorderen dat voldoende nieuwe advocaten zich zullen toeleggen op het verlenen van gesubsidieerde rechtsbijstand.

2.2. Bij het besluit op bezwaar van 28 november 2008 heeft de raad het besluit van 30 juni 2008 tot afwijzing van de aanvraag van [appellant] om subsidie op grond van de Regeling gehandhaafd, omdat hij als advocaat-stagiair een eenmanskantoor is begonnen met een buitenpatroon en deze situatie niet onder de Regeling valt. Volgens de raad is geen sprake van rechtsongelijkheid. Uit de tekst noch de strekking van de Regeling blijkt dat bedoeld is om ook de situatie van [appellant] daaronder te brengen. De Regeling is voldoende duidelijk en niet voor de uitleg vatbaar zoals [appellant] die voorstaat, aldus de raad.

De rechtbank heeft overwogen dat niet valt in te zien dat de raad zich bij het nemen van zijn besluit niet heeft mogen baseren op de bepalingen van de Regeling.

2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het door de raad bij de definitie van "advocatenkantoor" in de Regeling gemaakte onderscheid tussen eenmanskantoren en kantoren met minimaal twee advocaten niet-gemotiveerd en ongerechtvaardigd is. [appellant] voert aan dat voor de door de raad gekozen grammaticale uitleg geen steun is te vinden in de geschiedenis van de totstandkoming van de Regeling en dat het gemaakte onderscheid in strijd is met artikel 1 van de Grondwet en artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: het IVBPR). Hij wijst daarbij op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: de CRvB) van 4 juli 2006 in zaak nr. 05/4005 (www.rechtspraak.nl; LJN AY0161).

2.4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 april 2006 in zaak nr. 200505679/1), is van discriminatie als bedoeld in artikel 26 van het IVBPR geen sprake als er voor het maken van onderscheid in het licht van de doelen van de van toepassing zijnde regeling redelijke en objectieve gronden bestaan. Die situatie doet zich hier voor. Ingevolge artikel 37b, eerste lid, van de Wrb, kan de raad ten behoeve van de verlening van rechtsbijstand voor bijzondere doeleinden en projecten subsidie verstrekken aan een rechtsbijstandverlener of een samenwerkingsverband van rechtsbijstandsverleners. De raad heeft daarbij een bepaalde mate van beleidsvrijheid. In de Regeling heeft de raad regels vastgelegd voor de verstrekking van subsidie aan een advocatenkantoor ter stimulering van het aantrekken van een advocaat-stagiair(e) die bereid is een bepaald aantal zaken op basis van toevoegingen te behandelen. Dat gelet op de definitiebepaling in de Regeling een eenmanskantoor van een advocaat-stagiair als [appellant] niet voor subsidie in aanmerking komt, levert geen ongerechtvaardigd onderscheid op als bedoeld in artikel 26 van het IVBPR en evenmin strijd met artikel 1 van de Grondwet. Het beroep op de hiervoor vermelde uitspraak van de CRvB kan [appellant] niet baten, omdat het in die zaak ging om een andere situatie. In dat geval was onbetwist dat de appellante behoort tot de doelgroep waarvoor de betwiste regelgeving is bedoeld. Nu [appellant] niet voldoet aan de definitie van artikel 1, aanhef en onder a, van de Regeling, behoort hij niet tot de doelgroep en heeft hij reeds daarom geen aanspraak op de gevraagde subsidie. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het besluit van 28 november 2008 in stand kan blijven.

2.5. Uit het vorenoverwogene volgt dat hetgeen [appellant] heeft betoogd niet kan leiden tot het door hem beoogde doel. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Dallinga

lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2010

18-630.