Home

Raad van State, 10-07-2002, AE5108, 200104060/1

Raad van State, 10-07-2002, AE5108, 200104060/1

Inhoudsindicatie

Sluiting woning ex art. 174a. 1 Gemeentewet wegens drugsoverlast niet in strijd met art. 8 EVRM.

Sluiting woning ex art. 174a. 1 Gemeentewet voor de periode van één jaar in verband met drugsoverlast. Geen strijd met art. 8 EVRM.

De toepassing van art. 174a Gemeentewet betekent een inmenging in de uitoefening van het recht van de bewoner op respect voor zijn woning als bedoeld in art. 8 EVRM. Bedoelde inmenging door de burgemeester is echter voorzien bij wet, zoals art. 8.2 vereist. Mede gelet op de in art. 174a.4 Gemeentewet neergelegde schriftelijke waarschuwingsplicht wordt geoordeeld dat de norm met voldoende precisie is geformuleerd, waarmee is voldaan aan de eis van voorzienbaarheid. Aangezien de bevoegdheid tot sluiting van woningen van waaruit drugs worden verhandeld ertoe strekt de met die handel gepaard gaande overlast te beperken, kan zij worden aangemerkt als in het belang van de openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, alsmede de bescherming van de (woon)rechten en vrijheden van anderen, zoals omwonenden, en dient zij een wettelijk doel zoals genoemd in art. 8.2. De inmenging is in algemene zin dan ook gerechtvaardigd te achten ingevolge art. 8.2 EVRM.

Ongegrond hoger beroep.

De burgemeester van Venlo.

mrs. J.A.E. van der Does, J.A.M. van Angeren, B.J. van Ettekoven

Uitspraak

200104060/1.

Datum uitspraak: 10 juli 2002

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Roermond van 10 juli 2001 in het geding tussen:

appellant

en

de burgemeester van Venlo.

1. Procesverloop

Bij besluit van 13 oktober 2000 heeft de burgemeester van Venlo (hierna: de burgemeester) appellant gelast de hem in eigendom toebehorende woning aan de [locatie] voor de periode van één jaar te sluiten.

Bij besluit van 18 december 2000 heeft de burgemeester het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 10 juli 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 augustus 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 19 september 2001. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 8 oktober 2001 heeft de burgemeester van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. G.R.A.G. Goorts, advocaat te Deurne, en de burgemeester, vertegenwoordigd door J.M.G. Vincken, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 174a, eerste lid, van de Gemeentewet, kan de burgemeester besluiten een woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te sluiten, indien door gedragingen in de woning of het lokaal of op het erf de openbare orde rond de woning, het lokaal of het erf wordt verstoord.

Ingevolge het derde lid van dit artikel bepaalt de burgemeester in het besluit de duur van de sluiting. In geval van ernstige vrees voor herhaling van de verstoring van de openbare orde kan hij besluiten de duur van de sluiting tot een door hem te bepalen tijdstip te verlengen.

In het vierde lid van dit artikel is bepaald dat bij de bekendmaking van het besluit belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld binnen een te stellen termijn maatregelen te treffen waardoor de verstoring van de openbare orde wordt beëindigd.

2.2. Ingevolge de Beleidsregels ter voorkoming en ter bestrijding van drugsoverlast van de gemeente Venlo, zoals deze op 13 december 2000 zijn bekendgemaakt, wordt streng opgetreden tegen handel in verdovende middelen vanuit woningen. Ingevolge deze beleidsregels worden de gebruikers of bewoners en de eigenaar van de woning van tevoren gewaarschuwd voor mogelijke bestuursrechtelijke maatregelen. Waar mogelijk zal eerst bestuursdwang worden toegepast, gericht op het verwijderen van op drugshandel wijzende zaken. Indien die maatregel niet baat (of niet mogelijk is) zal de woning op grond van artikel 174a van de Gemeentewet worden gesloten. De eerste sluiting geschiedt voor een termijn van zes maanden. Indien ook na deze maatregel de drugshandel voortduurt wordt - ongeacht of sprake is van een andere gebruiker/bewoner - de duur van de sluiting verdubbeld.

2.3. Appellant heeft betoogd dat de sluitingsbevoegdheid zoals neergelegd in artikel 174a Gemeentewet strijdt met artikel 10 van de Grondwet en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM).

2.4. Deze grief faalt. De gestelde strijd met de Grondwet moet de Afdeling buiten bespreking laten gelet op het in artikel 120 van de Grondwet neergelegde toetsingsverbod.

Wat betreft de gestelde strijd met artikel 8 van het EVRM wordt als volgt overwogen. De toepassing van artikel 174a van de Gemeentewet betekent een inmenging in de uitoefening van het recht van de bewoner op respect voor zijn woning als bedoeld in het eerste lid van dit artikel. Bedoelde inmenging door de burgemeester is echter voorzien bij wet, zoals het tweede lid van artikel 8 vereist. Mede gelet op de in artikel 174a, vierde lid, van de Gemeentewet neergelegde schriftelijke waarschuwingsplicht wordt geoordeeld dat de norm met voldoende precisie is geformuleerd, waarmee is voldaan aan de eis van voorzienbaarheid. Aangezien de bevoegdheid tot sluiting van woningen van waaruit drugs worden verhandeld ertoe strekt de met die handel gepaard gaande overlast te beperken, kan zij worden aangemerkt als in het belang van de openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, alsmede de bescherming van de (woon)rechten en vrijheden van anderen, zoals omwonenden, en dient zij een wettelijk doel zoals genoemd in artikel 8, tweede lid. De inmenging is in algemene zin dan ook gerechtvaardigd te achten ingevolge het tweede lid van artikel 8 van het EVRM.

2.5. De door appellante opgeworpen vraag of de sluiting van de woning in het onderhavige geval als noodzakelijk in een democratische samenleving kan worden aangemerkt, wordt bevestigend beantwoord. In dit kader is van belang dat, gelet op de zich in het dossier bevindende rapportages van de politie van 26 september 2000 en 11 december 2000, moet worden geoordeeld dat ter plaatse sprake was van een ernstige verstoring van de openbare orde en het woon- en leefklimaat ter plaatse, verband houdende met de verkoop van drugs vanuit de betreffende woning. Verder is in dit verband van gewicht dat de woning eerder, op 5 november 1999, met toepassing van artikel 174a van de Gemeentewet is gesloten voor een periode van zes maanden. Mede in verband hiermee heeft de burgemeester zich op het standpunt kunnen stellen dat niet aannemelijk is dat minder ingrijpende maatregelen, zoals ontruiming van de woning door middel van toepassing van bestuursdwang en sluiting van de woning voor een kortere periode, afdoende waren om de verstoring van de openbare orde en de overlast voor omwonenden een halt toe te roepen.

Overigens is uit de stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat appellant in december 1999 eigenaar is geworden van de woning, dat hij de woning zelf nimmer heeft bewoond, dat de woning slechts tijdelijk is gebruikt door een kennis van appellant, en dat de woning ten tijde hier van belang niet werd bewoond. Aan de stelling van appellant dat hij voornemens was en is de woning zelf te gaan bewonen, kan geen betekenis toekomen, nu die stelling op geen enkele wijze aannemelijk is gemaakt. Onder deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat, zo al op het in artikel 8 van het EVRM beschermde woonrecht van appellant inbreuk is gemaakt, deze inbreuk de rechterlijke toetsing aan het evenredigheidsvereiste kan doorstaan.

2.6. Uit het vorenoverwogene volgt tevens dat de burgemeester bevoegd was tot sluiting van de woning. De sluiting is voorts opgelegd overeenkomstig het eerdergenoemde beleid. Voor het oordeel dat dit beleid niet in redelijkheid kon worden vastgesteld bestaat geen grond. Nu de in het onderhavige geval opgelegde sluitingsperiode van een jaar is opgelegd overeenkomstig dat beleid en niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die de burgemeester ertoe noopten in afwijking van dit beleid te beslissen, dient de slotsom te zijn dat de rechtbank het besluit van de burgemeester van 18 december 2000 terecht in stand heeft gelaten.

2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.E. van der Does, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.

w.g. Van der Does w.g. Matulewicz

Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2002

45-383.