Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 13-08-2002, AE8082, AWB 01/42403

Rechtbank 's-Gravenhage, 13-08-2002, AE8082, AWB 01/42403

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
13 augustus 2002
Datum publicatie
30 september 2002
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2002:AE8082
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 01/42403
Relevante informatie
Vreemdelingenwet 2000 [Tekst geldig vanaf 01-10-2022] art. 29, Vreemdelingenwet 2000 [Tekst geldig vanaf 01-10-2022] art. 34, Vreemdelingenwet 2000 [Tekst geldig vanaf 01-10-2022] art. 35

Inhoudsindicatie

Sierra Leone / procesbelang / categoriale bescherming.

Aan Sierra Leoonse eiser is een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend met ingang van de datum dat voor Sierra Leone een categoriaal beschermingsbeleid werd ingevoerd. Eiser meent dat hij aanspraak heeft op een verblijfsvergunning asiel met ingang van de (eerdere) datum van zijn aanvraag.

Anders dan verweerder komt de rechtbank tot het oordeel dat eiser procesbelang heeft, al was het alleen al vanwege artikel 34 Vw 2000 waarin wordt bepaald dat pas nadat de vreemdeling gedurende drie jaren heeft beschikt over een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd een verblijfsvergunning asiel onbepaalde tijd kan worden aangevraagd. Het beschikken over een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd brengt bovendien niet dezelfde rechtspositie mee als een verblijfsvergunning onbepaalde tijd. Nog afgezien van de andere status die een houder van een verblijfsvergunning onbepaalde tijd heeft, brengt de verblijfsvergunning onbepaalde tijd mee dat de vergunning slechts op de ingevolge artikel 35 Vw 2000 genoemde gronden kan worden ingetrokken, terwijl er ook overigens verschillen in de concrete rechtspositie zijn, zoals de eis van een tewerkstellingsvergunning.

Verweerder is van oordeel dat eiser niet als vluchteling valt aan te merken. Enige motivering daaromtrent ontbreekt echter in het besluit en in het dossier. Eiser heeft derhalve niet de gelegenheid gehad om verweerders motivering te weerleggen, terwijl de rechtbank het besluit van verweerder op dit punt niet kan toetsen. Het bestreden besluit komt wegens een motiveringsgebrek voor vernietiging in aanmerking.

Verweerder heeft bovendien noch bij de invoering van het beleid, noch in de bestreden beschikking gemotiveerd aangegeven waarom het categoriale beschermingsbeleid inzake Sierra Leone pas met ingang van 1 juni 2001 is ingevoerd, derhalve 8 maanden na het ambtsbericht naar aanleiding waarvan het is ingevoerd. Dit klemt temeer nu er ten aanzien van Sierra Leone lange tijd een uitstel-van-vertrekbeleid of vvtv-beleid is gevoerd; in de loop van mei 2000 duidelijk werd dat er wederom sprake was van een verslechtering van de situatie en per 14 juni 2000 weer een uitstel-van-vertrekbeleid werd gevoerd; aan de Tweede kamer werd medegedeeld dat eind juni/begin juli een algemeen ambtsbericht werd verwacht en dat naar aanleiding daarvan zou worden beoordeeld of - wederom - een categoriaal beschermingsbeleid zou moeten worden gevoerd; een ambtsbericht op 3 oktober 2000 verscheen, nadien geen andere informatie is ingewonnen en de periode tot 1 juni 2001 alleen is gebruikt om tot algemene beleidsvorming te komen. Beroep gegrond.

Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE

Zitting houdende te Assen

Vreemdelingenkamer

Regnr.: AWB 01/42403 OVERIN A S2

uitspraak: 13 augustus 2002

U I T S P R A A K

inzake:

A, geboren op [...] 1981,

verblijvende te B,

van Sierraleoonse nationaliteit,

IND dossiernummer 0012.15.8112,

eiser,

gemachtigde: mr. M.Grimm advocaat te Stadskanaal.

tegen:

DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE

(Immigratie- en Naturalisatiedienst),

te 's-Gravenhage,

verweerder,

gemachtigde: mr. M. van Driel advocaat te 's-Gravenhage.

PROCESVERLOOP

Op 15 december 2000 heeft eiser een aanvraag om toelating als vluchteling gedaan. Bij beschikking van 2 augustus 2001 heeft verweerder eiser in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, van de Vreemdelingenwet, met ingang van 1 juni 2001.

Bij beroepschrift van 28 augustus 2001 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikking. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser gezonden en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 11 juni 2002. Eiser is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.

MOTIVERING

Onder meer gelet op het bepaalde in het Koninklijk Besluit van 22 juli 2002, gepubliceerd in de Staatscourant van 25 juli 2002, nr. 140, is de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie in de plaats getreden van de Staatssecretaris van Justitie. Daar waar in deze uitspraak voor wat betreft de periode tot 22 juli 2002 wordt gesproken van verweerder dient te worden bedacht dat hiermede wordt bedoeld de (voormalige) Staatssecretaris van Justitie, wiens handelingen en besluiten, voor zover deze tot stand zijn gekomen voor 22 juli 2002, rechtens dienen te worden toegerekend aan voornoemde Minister.

In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.

De rechtbank ziet zich allereerst geplaatst voor de vraag of er aan de zijde van eiser een rechtens te honoreren (proces) belang bestaat bij het ingestelde beroep.

Aan eiser is bij beschikking van 2 augustus 2001 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vw 2000, verleend met ingang van 1 juni 2001.

Verweerder is van mening dat eiser geen belang heeft bij het ingestelde beroep nu aan eiser met ingang van 1 juni 2001 een vtv asiel bepaalde tijd is verleend. Het feit dat eiser gedurende de periode van zijn aanvraag op 15 december 2000 tot 1 juni 2001 niet over een verblijfsvergunning heeft beschikt is voor zijn huidige rechtspositie niet relevant. Pas bij intrekking van de vergunning ontstaat er mogelijk een belang bij de vraag of de verblijfsvergunning destijds al of niet op de juiste grond en met ingang van de juiste datum is verleend.

Eiser is van mening dat hij wel belang heeft bij een eerdere ingangsdatum. Eiser meent dat hij ten onrechte gedurende een periode van ruim zes maanden geen verblijfsvergunning heeft gehad. In elk geval zal hij daardoor pas op een later tijdstip dan bij verlening van een verblijfsvergunning per datum aanvraag in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning onbepaalde tijd; mogelijk zal hij ook problemen ondervinden bij een verzoek om naturalisatie, indien de op handen zijnde wetswijziging wordt doorgevoerd; mogelijk zal hij in de toekomst nadelen van deze statusloze periode ondervinden bij de opbouw van bijvoorbeeld pensioenrechten.

Verweerder stelt daar tegenover dat eiser weliswaar pas per een latere datum een vtv asiel onbepaalde tijd kan aanvragen, daar deze aanvraag pas aan de orde kan zijn nadat de vreemdeling drie jaar in het bezit is geweest van een vtv asiel bepaalde tijd, maar dat dit niet meebrengt dat hij belang heeft bij doorprocederen over de ingangsdatum. De rechtspositie van een vreemdeling met een vtv asiel voor bepaalde tijd wijkt slechts af van de positie van een vreemdeling met een vtv asiel voor onbepaalde tijd in geval de verblijfsvergunning wordt ingetrokken. Pas dan heeft de vreemdeling belang en pas dan kan hij procederen over de ingangsdatum. Het feit dat een vreemdeling met een vtv asiel voor bepaalde tijd een tewerkstellingsvergunning nodig heeft om te mogen werken en een vreemdeling met een vtv voor onbepaalde tijd niet, vormt geen wezenlijk verschil in rechtspositie omdat een tewerkstellingsvergunning in het eerste geval slechts een formaliteit is en altijd zal worden verleend.

De rechtbank komt tot het volgende oordeel.

Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank belang bij een antwoord op de vraag of hij per datum aanvraag aanspraak heeft op een vtv asiel of per de datum waarop de vtv asiel is verleend. Alleen al vanwege het rechtsgevolg dat artikel 34 Vw 2000, de bepaling waarin wordt geregeld wanneer een vtv asiel onbepaalde tijd kan worden aangevraagd en met ingang van welke datum daarop aanspraak bestaat, verbindt, is dit belang aanwezig. Immers pas nadat de vreemdeling gedurende drie jaren heeft beschikt over een vtv asiel bepaalde tijd, kan een vtv asiel onbepaalde tijd worden aangevraagd. In het geval van eiser zou dat dus 5,5 maand later zijn dan wanneer de vtv asiel bepaalde tijd per datum aanvraag zou zijn toegekend. De rechtbank volgt niet verweerders standpunt dat het beschikken over een vtv asiel bepaalde tijd dezelfde rechtspositie meebrengt als een vtv onbepaalde tijd. Nog afgezien van de andere status die een houder van een vtv onbepaalde tijd heeft, brengt de vtv onbepaalde tijd mee dat de vergunning slechts op de ingevolge artikel 35 Vw 2000 genoemde gronden kan worden ingetrokken, terwijl er ook overigens verschillen in de concrete rechtspositie zijn, zoals de eis van een tewerkstellingsvergunning. De rechtbank verwijst in dit verband nog naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 mei 2002, JV 2002, 203 waarin onder meer wordt bepaald dat eiser belang heeft bij een oordeel over de vraag of hij aanspraak heeft op een vtv voor bepaalde tijd of voor onbepaalde tijd.

Nu de rechtbank aanneemt dat eiser belang heeft bij procederen over een eerdere ingangsdatum zal de rechtbank zich een oordeel dienen te vormen over de vraag of eiser aanspraak heeft op een vergunning op één van de gronden als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder a, b en c Vw 2000.

Door eiser is bepleit dat hem met ingang van de datum van aanvraag asiel had behoren te worden verleend omdat hij als vluchteling aangemerkt dient te worden. Indien verweerder hem op grond van artikel 29, lid 1, sub a, Vw 2000 zou hebben toegelaten zou aan hem een vtv asiel zijn verleend met ingang van de datum van aanvraag. Ten onrechte is pas een vtv asiel verleend per datum van invoering van het categoriaal beschermingsbeleid op 1 juni 2001 op grond van artikel 29, lid sub d, Vw 2000.

Voorts is door eiser aangevoerd dat verweerder op een eerdere datum over had moeten gaan tot het voeren van een categoriaal beschermingsbeleid en dat verweerder hem op grond daarvan met ingang van eerdere datum een vtv asiel had moeten verlenen.

Verweerder is, gezien de inhoud van het besluit en gezien het feit dat verweerder pas aan beoordeling van de d-grond toekomt nadat de a, b, en c grond van artikel 29 eerste lid, Vw 2000 niet aanwezig worden geacht, kennelijk van oordeel dat eiser niet als vluchteling valt aan te merken. Enige motivering daaromtrent ontbreekt echter in het besluit, terwijl ook uit de stukken, die zich in het dossier bevinden, op geen enkele wijze blijkt dat verweerder eiser geen vluchteling acht en waarom verweerder eisers asielrelaas onvoldoende acht om vluchtelingschap aan te nemen. Evenmin zijn in het verweerschrift of ter zitting inhoudelijk argumenten op dit punt naar voren gebracht. Eiser heeft derhalve niet de gelegenheid gehad om verweerders motivering te weerleggen, terwijl de rechtbank het besluit van verweerder op dit punt niet kan toetsen.

Op grond van het vorenstaande komt het bestreden besluit, wegens een motiveringsgebrek, voor vernietiging in aanmerking. Verweerder zal derhalve een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak van de rechtbank.

Voor het geval verweerder wederom, maar dan gemotiveerd, tot de slotsom komt dat de gronden als bedoeld onder a, b, en c van artikel 29, eerste lid Vw 2000, niet aan de orde zijn, komt het tweede namens eiser aangevoerde argument met betrekking tot de ingangsdatum van het categoriale beschermingsbeleid aan de orde.

De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.

Vaststaat dat verweerder eerst met ingang van 1 juni 2001 een categoriaal beschermingsbeleid heeft ingevoerd. Eiser is van mening dat verweerder het eerdere categoriale beschermingsbeleid, zoals dat, ingevolge de REK-uitspraak van 1 februari 2000, werd gevoerd tot 3 januari 2000, niet had moeten intrekken. Althans had verweerder, naar eisers mening, met ingang van een eerdere datum een categoriaal beschermingsbeleid moeten voeren. Eiser baseert deze stelling op het feit dat het algemeen ambtsbericht inzake Sierra Leone, waarop het per 1 juni 2001 ingevoerde categoriale beschermingsbeleid is gebaseerd, al dateert van 3 oktober 2000.

Verweerder is van mening dat de staatssecretaris van Justitie een grote beleidsvrijheid toekomt bij het al dan niet voeren van een categoriaal beschermingsbeleid en dat de staatssecretaris van Justitie de nodige tijd moet worden gegund om - na ontvangst van een nieuw ambtsbericht - tot beleidsvorming te komen. Toekenning van een vtv asiel op de d-grond is niet met ingang van een eerdere datum mogelijk, nu het beleid op de d-grond pas per 1 juni 2001 is ingevoerd.

De vraag rijst of de staatssecretaris van Justitie naar aanleiding van het ambtsbericht van 3 oktober 2000 redelijkerwijs heeft kunnen beslissen tot invoering van een categoriaal beschermingsbeleid met ingang van 1 juni 2001, 8 maanden later.

Desgevraagd is namens verweerder ter zitting verklaard dat de periode tussen het uitkomen van het ambtsbericht en het invoeren van het categoriaal beschermingsbeleid is gebruikt in verband met het formuleren van algemeen beleid inzake het voeren van een categoriaal beschermingsbeleid. Andere concrete redenen voor de lange duur tussen het uitkomen van het algemeen ambtsbericht en de invoering van het categoriaal beschermingsbeleid zijn door verweerder niet gegeven. Er is in deze periode geen sprake geweest van nader onderzoek naar de situatie in Sierra Leone.

De staatssecretaris van Justitie heeft bij het voeren van beleid als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder d, Vw 2000 beleidsvrijheid. De staatssecretaris heeft in de notitie van 1 juni 2001 inzake het categoriale beschermingsbeleid een nadere uitwerking gegeven van de invulling van deze beleidsvrijheid. In deze notitie wordt verwezen naar de vvtv-indicatorenbrief van 18 december 1997, terwijl de in deze brief genoemde indicatoren zijn vastgelegd in artikel 3.106 Vb 2000.

Uit voornoemde indicatorenbrief en uit artikel 3.106 Vb 2000 blijkt dat de aard van het geweld in het land van herkomst, de mate van willekeur, de mate waarin het geweld voorkomt en de geografische spreiding daarvan; de activiteiten van internationale organisaties en het beleid van andere landen van de Europese Unie indicatoren zijn voor het voeren van een beleid als bedoel in artikel 29, eerste lid, onder d, Vw 2000. De belangrijkste informatiebron vormt een algemeen ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

In het geval van Sierra Leone is er gedurende lange tijd sprake van een zorgwekkende situatie die geleid heeft tot gedurende langere periodes voeren van een uitstel van vertrek-beleid dan wel een vvtv-beleid. Laatstelijk werd, naar aanleiding van de uitspraak van de Rechtseenheidskamer van 1 februari 2000, JV 2000, 49 een vvtv-beleid gevoerd van 1 december 1997 tot 3 januari 2000. Per deze datum werd geen vvtv of uvv-beleid meer gevoerd. Op grond van diverse berichten over de situatie in Sierra Leone werd in de loop van mei 2000 duidelijk dat er wederom sprake was van een verslechtering van de situatie in Sierra Leone. Op grond hiervan werd per 14 juni 2000 weer een uitstel van vertrek-beleid gevoerd. In de landenrapportage van 14 juni 2000 aan de Tweede kamer werd medegedeeld dat eind juni/begin juli een algemeen ambtsbericht werd verwacht en dat naar aanleiding daarvan zou worden beoordeeld of - wederom - een categoriaal beschermingsbeleid zou moeten worden gevoerd. Dit ambtsbericht verscheen uiteindelijk op 3 oktober 2000. Op dat moment beschikte verweerder derhalve over een algemeen ambtsbericht waaruit bleek dat in Sierra Leone sprake is van ernstige schending van mensenrechten.

Het had, zeker nu de situatie in Sierra Leone al lange tijd zeer ongunstig was en het ambtsbericht van 3 oktober 2001 niet als een verrassing zal zijn gekomen, op de weg van verweerder gelegen om een deugdelijke motivering te geven voor het feit dat pas met ingang van 1 juni 2001 een categoriaal beschermingbeleid wordt gevoerd ten aanzien van vreemdelingen afkomstig uit Sierra Leone en er nog gedurende een periode van acht maanden het uvv-beleid is voortgezet. Dit klemt te meer nu de informatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken duidelijk was en kennelijk geen nadere invulling behoefde en deze periode louter is gebruikt om tot nadere (algemene) besluitvorming te komen.

Verweerder heeft bij de invoering van het categoriaal beschermingsbeleid ten aanzien van Sierra Leone noch in de bestreden beschikking gemotiveerd waarom dit beleid pas per 1 juni 2001 werd ingevoerd.

Op grond hiervan komt het bestreden besluit ook op dit punt voor vernietiging wegens strijd met het bepaalde in artikel 3:46 Algemene wet bestuursrecht in aanmerking.

Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat aanleiding.

BESLISSING

De rechtbank:

- verklaart het beroep van eiser gegrond;

- vernietigt het besluit van 2 augustus 2001;

- draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak opnieuw te beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;

- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ad EUR 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden.

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC te 's-Gravenhage Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing.

Deze uitspraak is gedaan door mrs. B.I. Klaassens (voorzitter), K.Wentholt en H. Dragtsma en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2002 in tegenwoordigheid van mr. M.B.A. Mensink als griffier.

Afschrift verzonden: 22 augustus 2002