Home

Rechtbank Rotterdam, 13-10-2021, ECLI:NL:RBROT:2021:9494, 596766 HA ZA 20-478

Rechtbank Rotterdam, 13-10-2021, ECLI:NL:RBROT:2021:9494, 596766 HA ZA 20-478

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
13 oktober 2021
Datum publicatie
21 oktober 2021
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2021:9494
Zaaknummer
596766 HA ZA 20-478

Inhoudsindicatie

Vordering wegens (profiteren van) gestelde onrechtmatige concurrentie door ex-werknemer afgewezen na bewijslevering. Eindvonnis na tussenvonnis (ECLI:NL:RBROT:2021:10088).

Uitspraak

vonnis

Team handel en haven

Zittingsplaats Rotterdam

Zaaknummer: 596766 HA ZA 20-478

vonnis van 13 oktober 2021

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

ROYAUME FACILITY SERVICES B.V.,

gevestigd te Rotterdam,

eiseres,

advocaat: mr. D.J. Bergkotte te ’s-Gravenhage,

tegen

1. [naam gedaagde 1] v.m.h.o.d.n. [naam bedrijf],

wonende te [woonplaats gedaagde 1] ,

2. de vennootschap onder firma

[naam gedaagde 2] .,

gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 2] ,

3. [naam gedaagde 3],

wonende te [woonplaats gedaagde 3] ,

4. [naam gedaagde 4],

wonende te [woonplaats gedaagde 4] , en

5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[naam gedaagde 5] ,

gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 5] ,

gedaagden,

advocaat: mr. E. Baldan te Deventer.

Partijen worden ‘Royaume’ en (gezamenlijk) ‘ [gedaagden] ’ (meervoud) genoemd, terwijl gedaagden afzonderlijk met ‘ [naam gedaagde 3] ’, ‘ [naam gedaagde 2] ’, ‘ [naam gedaagde 4] ’ en ‘ [naam gedaagde 5] ’ worden aangeduid.

1. Het (verdere) verloop van de procedure

1.1

Het (verdere) procesverloop blijkt uit de volgende processtukken:

-

het vonnis van 13 januari 2021 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;

-

het proces-verbaal van de op 6 april 2021 aan de zijde van Royaume gehouden enquête (waarna [gedaagden] hebben afgezien van het houden van contra-enquête);

-

de conclusie na enquête, met producties, van [gedaagden] ;

-

de akte na enquête van Royaume.

1.2

De datum voor deze uitspraak is door de rechtbank (nader) op heden bepaald.

2. De nadere beoordeling

2.1

Bij voormeld vonnis is overwogen dat wil onrechtmatig concurreren door de ex-werknemer aan de orde zijn, sprake moet zijn van het stelselmatig en substantieel afbreken van het duurzame bedrijfsdebiet van de gewezen werkgever met gebruikmaking van kennis en gegevens die bij de voormalige werkgever zijn verkregen door de aldus handelende ex-werknemer. Geoordeeld is dat door [gedaagden] gemotiveerd weersproken is dat [naam gedaagde 3] zich daaraan heeft schuldig gemaakt, zodat zonder verder bewijs de juistheid van dit door Royaume aan zijn adres gemaakte verwijt niet vast staat.

2.2

Ter zake werd ook overwogen dat indien komt vast te staan dat Royaume, naar zij heeft gesteld, een groot deel van haar omzet heeft verloren doordat zij door toedoen van [naam gedaagde 3] drie belangrijke klanten verloren heeft en sprake is van bijkomende omstandigheden in die zin dat [naam gedaagde 3] tijdens zijn dienstverband bij Royaume een en ander heeft voorbereid door gebruik te maken van zijn kennis (als dat dan niet ging over de prijsstelling van Royaume, dan kennelijk over bepaalde specifieke kwaliteitswensen die haar klanten hadden, maar in ieder geval in strijd met het geheimhoudingsbeding van [naam gedaagde 3] in artikel 12 van de arbeidsovereenkomst), vertrouwelijke informatie en gelegenheid die hij vanuit zijn werk voor Royaume had, sprake is van een stelselmatige en substantiële afbraak van het bedrijfsdebiet van Royaume.

2.3

Een en ander is uitgemond in een bewijsopdracht aan Royaume. Zij is bij gemeld vonnis dan ook toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat [naam gedaagde 3] althans [gedaagden] zich schuldig heeft c.q. hebben gemaakt aan onrechtmatig handelen, dat geleid heeft tot een stelselmatige en substantiële afbraak van het bedrijfsdebiet van Royaume.

2.4

Ter invulling hiervan heeft Royaume een drietal personen als getuige doen horen, te weten -achtereenvolgens- [naam 1] en [naam 2], beiden voormalig werknemers van Royaume, en [naam 3], de echtgenote van [naam 4], directeur van Royaume. Beoordeeld dient thans te worden of Royaume hiermee, afgezet tegen hetgeen [gedaagden] daartegenover hebben gesteld en een en ander in onderling verband beziend, het van haar verlangde bewijs heeft geleverd.

2.5

Dienaangaande overweegt de rechtbank dat [naam 1] onder verband van de eed heeft verklaard niets te weten van het door Royaume in deze procedure gestelde ‘bewerken’ van de onderhavige drie McDonald’s franchises door [naam gedaagde 3] teneinde hen naar hem te doen overstappen en daarover niets te kunnen verklaren.

2.6

Voorts heeft deze getuige verklaard: “Wel weet ik dat [naam gedaagde 3] telefonisch contact gehad heeft met bijna alle personeelsleden van Royaume met de vraag of zij bij hem wilden komen werken. Ik weet dat een paar personeelsleden van Royaume zijn overgestapt naar het nieuwe bedrijf van [naam gedaagde 3]”. Uit zijn verklaring blijkt echter niet concreet hoe hij die wetenschap heeft verkregen en of het, met het oog op artikel 163 Rv, daarbij gaat om hem uit eigen waarneming bekende feiten. Voorts valt op dat volgens deze verklaring [naam 1] (en niet [naam gedaagde 3] ) vanaf circa het tweede kwartaal 2019 tot aan medio 2020 voorman ten behoeve van die McDonald’s franchises is geweest, en hij dit dus al circa een half jaar deed voordat [naam 5], supervisor van de McDonald’s franchises, de overeenkomsten met Royaume opzegde:

“(…) Als ik me goed herinner ben ik in juli 2020 uit dienst getreden en heb ik er ongeveer een jaar en drie maanden gewerkt. Toen ik in dienst trad was [naam gedaagde 3] al niet meer in dienst. (…)

U vraagt mij naar de gang van zaken met betrekking tot de Mac Donalds vestigingen in Geldrop, Helmond en Veghel. In reactie daarop kan ik u zeggen dat ik begonnen ben als voorman op die vestigingen (…). Ik heb toen gezien dat er niet goed werd schoongemaakt door de mensen van Royaume. Ik heb vervolgens met de medewerkers van Royaume daarover gesproken en zij hebben mij gezegd dat de voormalige voorman, [naam gedaagde 3] , geen instructies gaf hoe en wat er schoongemaakt moest worden en ook geen toezicht hield op de uitgevoerde werkzaamheden. Ik heb de manager van de drie Mac Donalds vestigingen beloofd dat ik ervoor zou zorgen dat er beter schoongemaakt zou worden.

(…) Bij mijn indiensttreding bij Royaume ben ik onmiddellijk aangesteld als voorman. Hiervoor heb ik gezegd dat ik een jaar en drie maanden bij Royaume gewerkt heb en dat ik per 1 juli 2020 uit dienst getreden ben. U zegt mij dat dat betekent dat ik dus in april 2019 bij Royaume in dienst getreden ben. U zegt mij ook dat uit de stukken blijkt dat het contract door de drie Mac Donalds vestigingen in Brabant per 1 oktober 2019 is opgezegd. Dat zou dus betekenen dat ik een halfjaar op die Mac Donalds vestigingen gewerkt heb. Ik weet dat niet meer. Ik weet ook niet zeker hoe lang ik bij Royaume gewerkt heb. Wel weet ik zeker dat ik per 1 juli 2020 bij Royaume uit dienst getreden ben.

(…)”.

2.7

Voorts valt op dat volgens de verklaring van de door Royaume als tweede getuige voorgebrachte heer Bendidi [naam gedaagde 3] in zijn functie van voorman wel degelijk reageerde op klachten vanuit de McDonald’s franchises over het schoonmaakwerk, hij dan ter plaatse kwam en instructies gaf aan de betreffende werknemers van Royaume, en hij achteraf ook controleerde of de klacht op correcte wijze verholpen was, totdat [naam 4], directeur van Royaume, dit werk enige tijd overnam en vervolgens [naam 1] dat is gaan doen:

“(…)

Mr. Bergkotte vraagt mij wat de functie van [naam gedaagde 3] bij Royaume was. In antwoord daarop kan ik u zeggen dat hij de rol van voorman had. Hij kwam als wij iets nodig hadden, of er klachten waren of wij problemen hadden met ons salaris. De drie Mac Donalds vestigingen in Brabant hebben ook wel eens klachten geuit over het schoonmaakwerk als wij iets vergeten waren. Bij klachten schakelde de manager van Mac Donalds [naam gedaagde 3] in en die kwam dan ter plaatse om ons te vertellen wat wij moesten doen. [naam gedaagde 3] controleerde daarna ook of wij de klacht op correcte wijze verholpen hadden.

De laatste zes maanden van mijn dienstverband bij Royaume, dus ongeveer vanaf februari 2018, heeft [naam gedaagde 3] geen controle meer uitgeoefend op de schoonmaakwerkzaamheden bij de Mac Donalds vestigingen. Wij konden hem bellen als er problemen waren bijvoorbeeld met het salaris en dan probeerde hij die problemen telefonisch op te lossen. De taken van [naam gedaagde 3] om ons instructies te geven op het werk en controle uit te oefenen zijn overgenomen door degene die u zojuist als getuige heeft gehoord en die ik ken als [naam 6]. U zegt mij dat dat [naam 1] is. [naam 6] heeft niet onmiddellijk de taken van [naam gedaagde 3] overgenomen. Daar heeft ook nog een periode tussen gezeten en in die periode hebben wij instructies gekregen van de hier aanwezige [naam 4].

(…)

Mr. Baldan houdt mij voor dat de getuige [naam 6] zojuist verklaard heeft dat hij in de periode van april 2019 tot juli 2020 bij Royaume gewerkt heeft. Ik weet zeker dat ik samen met [naam 6] bij Royaume gewerkt heb en hij heeft gedurende de laatste zes maanden van mijn dienstverband mij instructies gegeven voor het werk. Ik denk dus dat ik mij vergist heb toen ik hiervoor gezegd heb dat ik in de periode van augustus 2017 tot augustus 2018 bij Royaume gewerkt heb. Vermoedelijk is het zo dat ik van augustus 2018 tot augustus 2019 daar gewerkt heb. In de zes maanden dat [naam 6] als voorman gefungeerd heeft waren er af en toe klachten van de drie Mac Donalds vestigingen in Brabant over het door ons uitgevoerde schoonmaakwerk. In de laatste zes maanden dat ik bij Royaume gewerkt heb, heb ik [naam gedaagde 3] niet meer op de drie Mac Donalds vestigingen in Brabant gezien.”

2.8

Voorts heeft ook deze getuige verklaard niet te weten waardoor en waarom de drie McDonald’s franchises zijn overgestapt naar ‘het eigen bedrijf van’ [naam gedaagde 3] .

2.9

Hetzelfde geldt voor de derde door Royaume voorgebrachte getuige, te weten [naam 3], de echtgenote van de directeur van Royaume, die ter zake na aflegging van de belofte immers heeft verklaard:

“(…) Ik weet niet wat de reden was dat de drie Mac Donalds vestigingen het contract met Royaume opgezegd hebben en ik weet ook niet op welke manier dat is gegaan. Wel weet ik dat [naam gedaagde 3] beschikte over alle contactgegevens van de managers van de Mac Donalds vestigingen en ook alle andere klantgegevens. (…)”.

2.10

Voorts heeft deze getuige (weliswaar) verklaard te weten dat [naam gedaagde 3] verschillende personeelsleden van Royaume heeft overgenomen en dat zij van [naam 1] en verschillende andere medewerkers weet dat die personeelsleden zijn blijven werken bij de onderhavige drie McDonald’s vestigingen. Uit haar verklaring blijkt echter niet dat zij uit eigen wetenschap kan verklaren dat de door haar bedoelde (ex-)werknemers van Royaume door [naam gedaagde 3] actief zijn benaderd om hun arbeidsovereenkomst met Royaume op te zeggen en bij hem (althans bij een van [gedaagden] ) in dienst te treden.

2.11

[gedaagden] hebben ter zake bij conclusie van antwoord gesteld, gemotiveerd en ook met schriftelijke verklaringen (hun producties 17 tot en met 23) onderbouwd dat zeven van de 33 werknemers die in 2019 bij Royaume uit dienst zijn getreden en vervolgens bij [naam gedaagde 2] dan wel [naam gedaagde 5] in dienst zijn getreden, niet door [naam gedaagde 3] actief zijn benaderd en ertoe zijn bewogen tegen gunstigere voorwaarden bij hem (dan wel een van [gedaagden] ) in dienst te treden. Geen van deze zeven werknemers is door Royaume als getuige opgeroepen om ter zake (nader) te worden gehoord en te verklaren over hun overstap naar een andere werkgever.

2.12

Hetzelfde geldt voor [naam 5], supervisor van de McDonald’s franchises, die de overeenkomsten met Royaume bij e-mail van 9 september 2019 heeft opgezegd (productie 6 bij conclusie van antwoord) en ter zake op 13 juni 2020 schriftelijk heeft verklaard dat hij die opzegging heeft gedaan wegens onvoldoende kwaliteit van de door Royaume geleverde schoonmaakwerkzaamheden en dat hij vervolgens namens die McDonald’s franchises [naam gedaagde 3] heeft benaderd om de schoonmaakwerkzaamheden te verzorgen, waartoe een overeenkomst met [naam gedaagde 5] , ingaande 1 oktober 2019, werd gesloten (productie 7 bij conclusie van antwoord). Ook hij, die ter zake van de gang van zaken omtrent de (aanleiding voor de) beëindiging van de overeenkomsten met Royaume toch bij uitstek verhelderend zou kunnen verklaren, is door Royaume niet als getuige voorgebracht en ook heeft Royaume [naam gedaagde 3] , die zou kunnen verklaren over (de contacten in aanloop naar) de totstandkoming van de overeenkomsten tussen [naam gedaagde 5] en de drie McDonald’s franchises, niet als getuige opgeroepen.

2.13

Bij het voorgaande komt dat [gedaagden] bij conclusie na enquête als productie 38 een aanvullende schriftelijke verklaring van 17 juni 2021 van meergenoemde [naam 5] in het geding hebben gebracht, waarvan de inhoud uitdrukkelijk tegen het te dezen door Royaume aan het adres van [naam gedaagde 3] gemaakte verwijt pleit:

“Wat betreft de beëindiging van de samenwerking van onze restaurants met Royaume kan ik het volgende melden:

Ik heb [naam 4] zeer regelmatig laten weten dat ik niet tevreden was over de dienstverlening en heb hem meerdere kansen gegeven dit verbeteren. [naam 4] beloofde beterschap maar dit werd niet waargemaakt, het bleef bij toezeggingen.

Na één van deze gesprekken waarin ik mijn ontevredenheid uitte is er een supervisor in dienst gekomen, te weten [naam 6]. Die beloofde ook regelmatig beterschap, wat wederom uitbleef.

Dat heeft ons doen besluiten om de samenwerking definitief op te zeggen. Op dat moment ben ik gaan zoeken naar een nieuw schoonmaakbedrijf.

Ik hoorde van collega’s van andere McDonald’s vestigingen dat [naam gedaagde 3] , voormalig in dienst van Royaume, voor zichzelf was begonnen én dat deze collega’s zeer tevreden zijn over de dienstverlening.

Ik heb vervolgens, na opzegging van Royaume, contact gezocht met [naam gedaagde 3] om een afspraak te maken. In dat gesprek hebben we afgesproken dat [naam gedaagde 3] de schoonmaakwerkzaamheden voor onze 3 restaurants gaat verzorgen. Dit alles geschiedde in het najaar van 2019.

Er is alvorens de opzegging van de dienstverlening door Royaume géén contact geweest tussen mij en [naam gedaagde 3] . Ook tijdens het dienstverband bij Royaume van [naam gedaagde 3] is er met geen woord gesproken over de samenwerking met Royaume. Er is dus ook geen druk uitgeoefend op mij om de dienstverlening op te zeggen.”

2.14

Al het voorgaande brengt de rechtbank tot de slotsom dat het door Royaume bijgebrachte bewijs, afgezet tegen hetgeen [gedaagden] daar in deze procedure tegenover hebben gesteld en een en ander ook in onderling verband bezien, onvoldoende is om bewezen te kunnen achten dat [naam gedaagde 3] de drie McDonald’s franchises alsook een aantal duurzaam met Royaume verbonden werknemers zelf actief heeft benaderd teneinde hen, met gebruikmaking van bedrijfsgevoelige informatie waarover [naam gedaagde 3] uit hoofde van zijn (gewezen) dienstverband bij Royaume beschikte, ertoe te bewegen om hun respectieve overeenkomsten met Royaume te beëindigen om vervolgens een nieuwe overeenkomst met [naam gedaagde 3] (althans met een van [gedaagden] ) aan te gaan. Royaume is dan ook niet geslaagd in het haar opgedragen bewijs.

2.15

Daarop stuit het door Royaume gevorderde dan ook af, niet alleen jegens [naam gedaagde 3] maar ook jegens de overige gedaagden, nu haar vordering jegens hen gebaseerd is op de stelling dat zij zijn te vereenzelvigen met [naam gedaagde 3] en één-op-één hebben geprofiteerd van zijn onrechtmatig handelen dan wel ongerechtvaardigd zijn verrijkt door zijn onrechtmatig handelen, terwijl dat gestelde onrechtmatig handelen van [naam gedaagde 3] in deze procedure niet is komen vast te staan.

2.16

Hetgeen verder nog is aangevoerd, kan tot geen ander oordeel leiden en behoeft daarom geen (nadere) bespreking.

2.17

Bij deze uitkomst past dat Royaume in de kosten van de procedure wordt veroordeeld. In die zin wordt dan ook beslist.

3. De beslissing