Home

Rechtbank Noord-Holland, 11-04-2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:2716, AWB-12_1327

Rechtbank Noord-Holland, 11-04-2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:2716, AWB-12_1327

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
11 april 2013
Datum publicatie
3 juni 2021
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2013:2716
Formele relaties
Zaaknummer
AWB-12_1327

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 25 april 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eisers een omgevingsvergunning geweigerd voor het slopen en bouwen van een bijgebouw aan het perceel

Uitspraak

Zittingsplaats Alkmaar

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 12/1327

[eiser 1] en [eiser 2] , te Bergen, eisers

(gemachtigde: mr. J.G. Schmidt),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen, verweerder

(gemachtigde: E. Visser).

Procesverloop

Bij besluit van 25 april 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eisers een omgevingsvergunning geweigerd voor het slopen en bouwen van een bijgebouw aan de [perceel] .

Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2013. Eiser [eiser 1] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van

[naam] .

Overwegingen

1.

Op deze zaak is gelet op het overgangsrecht deel C, artikel 2, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht nog het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.

2.

Eisers zijn eigenaar van een perceel grond, inclusief de daarop aanwezige bebouwing, aan de [perceel] . Op het perceel zijn zeven woningen aanwezig: vijf woningen bevinden zich in een stolpboerderij (een woning op de begane grond en daarboven vier appartementen) en twee recreatiewoningen (van in totaal 162 m2) staan elders op het perceel. Tot 1995 waren de beide recreatiewoningen in gebruik als bijgebouw. Eisers verhuren de zeven woningen bedrijfsmatig. Daarnaast is op het perceel nog aan bijgebouwen aanwezig:

-

79 m2 aan carport, garage en blokhut, die worden gebruikt door de huurder van de benedenwoning in de stolpboerderij;

-

78,5 m2 aan fietsenschuur/hobbyruimte als bijgebouw, in gebruik bij de huurders van de appartementen.

3.

Eisers hebben een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het slopen van de bestaande schuur/hobbyruimte en het in de plaats daarvan bouwen van een paardenschuur/hobbyruimte. Voor de locatie van de nieuwbouw hebben eisers drie mogelijke locaties aangewezen. Verweerder heeft de omgevingsvergunning geweigerd, omdat volgens verweerder het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied Noord’ aangezien het beoogde bouwplan (a) het maximaal toegestane aantal m2 aan bijgebouwen overschrijdt, (b) het maximaal toegestane oppervlakte voor een bijgebouw overschrijdt en (c) op de plek waar het bijgebouw is voorzien geen gebouwen zijn toegestaan. Omdat het bouwplan volgens verweerder eveneens vanwege een te groot oppervlakte in strijd was met het ten tijde van de aanvraag geldende bestemmingsplan ‘Weidegebied’, heeft verweerder geen aanleiding gezien de aanvraag aan te houden. De aanvraag is getoetst aan het bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied Noord’.

Aanhoudingsplicht

4.

Eisers voeren aan dat de aanvraag had moeten worden aangehouden, omdat het verzoek niet in strijd was met het ten tijde van de aanvraag vigerende bestemmingsplan ‘Weidegebied’.

5.

Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aanvraag in strijd is met het ten tijde van de aanvraag vigerende bestemmingsplan Weidegebied, aangezien het maximaal aantal toegestane m2 aan bijgebouwen vanwege de al bestaande bebouwing wordt overschreden. Daarom moet de aanvraag worden getoetst aan het nieuwe bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied Noord’, zoals ook is gebeurd.

6.

Artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), voor zover relevant, bepaalt dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

  1. het bouwen van een bouwwerk;

  2. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.

Artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, Wabo bepaalt dat een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.

Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid en onder c Wabo, bij strijd met het bestemmingsplan slechts een omgevingsvergunning worden verleend met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking (sub 1), in bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen (sub 2) of indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat (sub 3).

Artikel 3.3, eerste lid, van de Wabo bepaalt dat een aanvraag die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of b van de Wabo, het bevoegd gezag de beslissing aanhoudt indien er geen grond is de vergunning te weigeren, maar voor het gebied waarin de activiteit zal worden verricht een bestemmingsplan in ontwerp ter inzage is gelegd.

7.

Ten tijde van de beslissing op de aanvraag gold het bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied Noord’. Verweerder heeft daarom terecht geen aanleiding gezien de aanvraag aan te houden en de aanvraag getoetst aan het bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied Noord’.

Strijd met het bestemmingsplan

8.

Artikel 21, vierde lid, sub j, van het bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied Noord’ (hierna: het bestemmingsplan) bepaalt dat de gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en recreatiewoningen mag niet meer bedragen dan:

-

bij woningen met een kleinere inhoud dan 200 m3 : 20 m2

-

bij woningen met een inhoud tussen 200 m3 en 450 m3 : 40 m2

-

bij woningen met een inhoud groter dan 450 m3 : 50 m2

9.

Gelet op de grootte van de woningen en het perceel is op grond van voornoemde bepaling van het bestemmingsplan in totaal 235 m2 aan bijgebouwen toegestaan, te weten 40 m2 voor elk van de vier appartementen, 50 m2 voor de benedenwoning en 25 m2 extra in verband met de grootte van het perceel en de woning. Eisers hebben de juistheid van deze berekening niet betwist.

10.

Verweerder stelt zich op het standpunt dat de maximaal toegestane oppervlakte voor bijgebouwen wordt overschreden in die zin dat na realisatie van het bouwplan in totaal 400 m2 aan bijgebouwen op het perceel aanwezig zal zijn.

11.

Eisers stellen dat het bouwplan niet in strijd is met de maximaal toegestane oppervlakte voor bijgebouwen. Verweerder heeft ten onrechte de recreatiewoningen aangemerkt als bijgebouw en meegenomen in de opstelsom van het toegestane aantal m2 aan bijgebouwen. Verder moeten de bestaande bijgebouwen worden toegerekend aan de benedenwoning van de stolpboerderij, zodat voor de vier appartementen nog in totaal 160 m2 aan bijgebouwen mag worden gerealiseerd, aldus eisers.

12.

De rechtbank volgt de redenering van eisers niet. Uit artikel 21, vierde lid, sub j, van de planvoorschriften volgt dat het gaat om de gezamenlijke oppervlakte aan (onder meer) bijgebouwen en recreatiewoningen. Dat betekent dat ook recreatiewoningen meetellen bij het bepalen van de maximaal toegestane oppervlakte voor bijgebouwen. Hiervan uitgaande bevindt zich op het perceel van eisers reeds een totale oppervlakte aan bijgebouwen die de maximaal toegestane oppervlakte van 235 m2 overschrijdt. Nu het bouwplan leidt tot een toename van de oppervlakte aan bijgebouwen – namelijk met 81,5 m2 – heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat reeds hierom sprake is van strijd met het bestemmingsplan. Hetgeen eisers verder naar voren hebben gebracht in het kader van de door verweerder gestelde overige strijdigheden met het bestemmingsplan kan daarom onbesproken blijven.

Afwijken van het bestemmingsplan

13.

De rechtbank stelt vast dat eisers geen gronden hebben aangevoerd tegen de overwegingen van verweerder om niet van het bestemmingsplan af te wijken, zodat bespreking van dit onderdeel niet aan de orde is.

Rechtszekerheid en rechtsgelijkheid

14.

Tot slot voeren eisers aan dat het bestreden besluit in strijd is met de eisen van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. Daarbij wijzen eisers op de herbouw en uitbreiding van een bijgebouw aan [adres 1] , op uitbreiding van een stolpboerderij en de bijgebouwen aan [adres 2] , en op bouwactiviteiten aan [adres 3] en [adres 4] .

15.

Verweerder weerspreekt dat sprake is van gelijke gevallen. Het bouwplan aan de [adres 1] was in overeenstemming met het destijds geldende bestemmingsplan ‘Weidegebied’, zodat verweerder daarvoor een vergunning heeft verleend. Voor de herbouw van de hooischuur is geen vergunning verleend en is een handhavingstraject gestart. Aan de [adres 2] was na verbouwing aanzienlijk minder bebouwing op het perceel aanwezig. Verweerder heeft hiervoor een vergunning (met vrijstelling) verleend voor het slopen van opstallen van 409 m2 en het bouwen van een schuur van 144 m2.

16.

Eisers hebben in een procedure over de vaststelling van het bestemmingsplan Landelijk Gebied Noord bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) eveneens een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel onder verwijzing naar de percelen [adres 1] en [adres 1 a] , [adres 5] , [adres 6] , [adres 7] , [adres 8] en [adres 3] . In zijn uitspraak van 12 september 2012 heeft de Afdeling naar aanleiding van het door verweerder gevoerde verweer het beroep van eisers op het gelijkheidsbeginsel ongegrond verklaard. De Rechtbank ziet geen aanleiding hier anders over te oordelen dan de Afdeling.

17.

Ten aanzien van [adres 2] heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat na verbouwing aanzienlijk minder bebouwing op het perceel aanwezig, zodat een vergunning is verleend. Niet aannemelijk is gemaakt dat dit onjuist is. Het bouwplan van eisers daarentegen ziet op uitbreiding van de bebouwing op het perceel. Van gelijke gevallen is derhalve geen sprake.

18.

Wat betreft Baakmeerdijk 14 gaat het beroep op het gelijkheidsbeginsel evenmin op, reeds omdat daar sprake is van de realisatie van een woning.

19.

Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr.G. Guinau, rechter, in aanwezigheid van

mr.drs. I. Helmich, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 april 2013.

griffier rechter

afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel