Home

Rechtbank Haarlem, 08-05-2007, BA5410, AWB 05-2090 en 05-2093 WWB

Rechtbank Haarlem, 08-05-2007, BA5410, AWB 05-2090 en 05-2093 WWB

Inhoudsindicatie

Thematisch onderzoek naar het feitelijk verblijf of het recht op bijstand van mensen van Somalische afkomst met een bijstandsuitkering. De rechtbank stelt vast dat in deze zaak sprake is van discriminatie naar ras, omdat het hier een groep mensen van Somalische afkomst betreft, ongeacht de nationaliteit van de betrokkene. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat voor een inbreuk op het non-discriminatiebeginsel objectieve en redelijke gronden aanwezig zijn. Voorts acht de rechtbank de handelwijze om eiser aan te spreken vanwege uiterlijke kenmerken die mogelijk in het onderzoeksprofiel zou passen indruisen tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht en strijdig met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht

zaaknummer: AWB 05 - 2090 en 05 - 2093 WWB

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 mei 2007

in de zaak van:

[eiser],

wonende te [woonplaats],

eiser,

gemachtigde: mr. J. Klaas, advocaat te Haarlem,

tegen:

het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,

verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 3 januari 2005 heeft verweerder het recht op de aan eiser toegekende bijstandsuitkering ingetrokken met ingang van 2 december 2004. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 18 januari 2005 bezwaar gemaakt. De door eiser verzochte voorlopige voorziening heeft de voorzieningenrechter bij uitspraak van 4 april 2005 afgewezen. Bij besluit van 21 april 2005 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 12 mei 2005 beroep ingesteld, hetgeen aanhangig is onder nummer Awb 05-2093.

Bij besluit van 21 februari 2005 is de aanvraag van 14 december 2004 afgewezen. Hiertegen heeft eiser op 1 maart 2005 bezwaar gemaakt. De door eiser verzochte voorlopige voorziening heeft de voorzieningenrechter bij uitspraak van 4 april 2005 afgewezen. Bij besluit van 21 april 2005 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 12 mei 2005 beroep ingesteld, hetgeen aanhangig is onder nummer Awb 05-2090.

Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.

De beroepen zijn, gelet op hun samenhang, gelijktijdig behandeld ter zitting van 23 januari 2006, alwaar eiser is vertegenwoordigd door een kantoorgenoot van bovengenoemd gemachtigde, mr. W.G. Fischer en verweerder is vertegenwoordigd door R. de Vos, werkzaam bij de gemeente Haarlem.

Nadat het onderzoek ter zitting was gesloten heeft de rechtbank het onderzoek op 6 februari 2006 heropend om verweerder in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verstrekken. Nadat de verzochte informatie door de rechtbank en partijen was ontvangen heeft een onderzoek ter zitting plaatsgevonden op 20 april 2006. Hierbij is eiser vertegenwoordigd door mr. J. Klaas en namens verweerder is verschenen R. de Vos. Nadat het onderzoek ter zitting was gesloten heeft de rechtbank het onderzoek op 27 juni 2006 heropend teneinde de onderliggende stukken bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: SZW) op te vragen.

Met betrekking tot de stukken die door SZW zijn aangemerkt als interne en vertrouwelijke stukken betreffend een plan van aanpak is bij uitspraak van 14 december 2006 door deze rechtbank met toepassing van het bepaalde in artikel 8:29, derde lid Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) beslist dat de kennisneming van die stukken niet wordt toegestaan. Vervolgens hebben partijen bij brief toestemming aan de rechtbank verleend om uitspraak te doen op grond van stukken waarvan de kennisneming door de beslissing van 14 december 2006 wordt beperkt.

Op 29 maart 2007 zijn de beroepen gelijktijdig behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank. Eiser is vertegenwoordigd door mr. J. Klaas. Verweerder is, met afmelding, niet verschenen en heeft verzocht om de zaken af te doen op de stukken die zich in het dossier bevinden.

2. Overwegingen

2.1 Bij de beoordeling van de geschillen gaat de rechtbank uit van de volgende feiten. Eiser heeft sinds 23 december 2002 een bijstandsuitkering ontvangen. Op 26 oktober 2004 is hij door twee rapporteurs van de sectie fraudebestrijding op straat verzocht zich te identificeren, nadat zij hem na het verlaten van een woning waar zij een huisbezoek hadden afgelegd, buiten aantroffen. Eiser heeft geweigerd, waarna de rapporteurs hem hebben gevolgd en hun verzoek hebben herhaald. Nadat eiser uiteindelijk zijn naam en adres had opgegeven, hebben de rapporteurs eiser medegedeeld dat hij voorkwam op de lijst van bijstandsgerechtigden van Somalische afkomst die zij bij zich hadden en dat zij in het kader van een rechtmatigheidsonderzoek terstond een huisbezoek wilden afleggen op het door hem opgegeven adres. Eiser weigerde zijn medewerking te verlenen, waarna hem mondeling een hersteltermijn van een half uur is aangezegd. Onderwijl hebben de rapporteurs dit op schrift gesteld. Eiser heeft volhard in zijn weigering en is weggegaan. De rapporteurs hebben zich vervolgens naar eisers woning aan de [adres] begeven, waar eiser staat ingeschreven in de basisadministratie (GBA), en zijn na zich te hebben gelegitimeerd, door een andere bewoner toegelaten tot de woning. Deze bewoner verklaarde dat eiser aldaar woonachtig is. Verweerder heeft eiser vervolgens bij brief van 25 november 2004 uitgenodigd voor een gesprek op 2 december 2004 over zijn woonsituatie. In de uitnodiging heeft verweerder een hersteltermijn opgenomen, in die zin dat is aangegeven dat eiser indien hij niet zou verschijnen op de aangegeven datum, hij binnen vier werkdagen contact moest opnemen om een nieuwe afspraak te maken. Eiser is niet verschenen op het gesprek op 2 december 2004 en hij heeft evenmin binnen de gestelde termijn een nieuwe afspraak gemaakt. Hierop heeft verweerder bij besluit van 3 januari 2005 de uitkering van eiser met ingang van 2 december 2004 beëindigd omdat eiser niet heeft voldaan aan de op hem rustende inlichtingenplicht waardoor het recht op uitkering niet kon worden vastgesteld.

Op 14 december 2004 heeft eiser zich gemeld bij verweerder en een nieuwe aanvraag ingediend. Ter verificatie van het door eiser opgegeven woonadres, [adres], heeft op 7 februari 2005 een aangekondigd huisbezoek plaatsgevonden door de sectie fraudebestrijding van verweerder. Eiser is niet bij dit huisbezoek aanwezig geweest, maar een aanwezige bewoner heeft een tas met spullen van eiser getoond. Naar aanleiding van dit huisbezoek heeft verweerder bij besluit van 21 februari 2005 de aanvraag van 14 december 2004 afgewezen omdat eiser niet heeft aangetoond in Haarlem woonachtig te zijn.

Deze twee besluiten, de beëindiging van de bijstandsuitkering en de afwijzing van de nieuwe aanvraag om een bijstandsuitkering, heeft verweerder in bezwaar gehandhaafd.

2.2 Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij voldoende inlichtingen heeft verstrekt op grond waarvan verweerder het recht op bijstand kon vaststellen Voorts heeft verweerder ten onrechte de uitkering beëindigd en de nieuwe aanvraag afgewezen omdat niet zou zijn gebleken dat eiser in Haarlem woont. Het doet er niet toe wáár hij in de gemeente verblijft of slaapt, want eiser woont in de gemeente Haarlem. Hij staat ingeschreven in de GBA te Haarlem, ontvangt hier al jarenlang een uitkering, heeft een verklaring van de hoofdbewoner overgelegd en de gemeente richt al haar post al jaren aan eiser in [adres]. Dat eiser tijdens onaangekondigde huiscontroles niet wordt aangetroffen klopt, omdat hij overdag nooit op dit adres verblijft. Zijn bezittingen bevinden zich in één grote sporttas, die zich, zoals gebleken, op zijn adres bevindt. Eiser is niet woonachtig in een andere gemeente en heeft nooit gefraudeerd, aldus eiser. Volgens eiser heeft verweerder in strijd met artikel 1 van de Grondwet gehandeld door extra aandacht aan mensen van Somalische afkomst te schenken in het kader van een fraudeonderzoek.

De rechtbank overweegt als volgt.

2.3 Artikel 53a, tweede lid WWB geeft het college de bevoegdheid onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Verweerder heeft de beleidsuitgangspunten van zijn onderzoeksbevoegdheid neergelegd in de Nota "Controle van uitkeringsgegevens WWB" van 23 december 2003. Uit deze nota blijkt dat de controle van lopende uitkeringen naast de maandelijks in te vullen inkomstenverklaringen steekproefsgewijs plaatsvindt of aan de hand van thematische controles, signaal gestuurd of op grond van risicoprofielen.

2.4 In het jaar 2004 is verweerder een thematisch onderzoek gestart naar het feitelijk verblijf of het recht op bijstand van mensen van Somalische afkomst met een bijstandsuitkering. Het onderzoek vond plaats naar aanleiding van een (ongedateerde) brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, inzake fraudepatroon door Somalische bijstandsgerechtigden. In deze brief heeft de Staatssecretaris vermeld dat regelmatig door gemeenten in Nederland wordt geconstateerd dat personen uit de bedoelde groep zich bij vertrek naar Groot-Brittannië niet uitschrijven bij instanties, waaronder de afdeling bevolking van de gemeente en de sociale diensten. De Staatssecretaris zijn inmiddels tientallen gevallen bekend waarin dit heeft geleid tot het continueren van de bijstandsuitkering nadat de belanghebbende is vertrokken naar Groot-Brittannië. Voorts heeft de Staatssecretaris benadrukt dat ondanks dat het - met betrekking tot dit specifieke fraudepatroon - om een specifieke groepering binnen de samenleving gaat, het fraudepatroon een minderheid binnen de Somalische gemeenschap betreft. Toch acht hij het gerechtvaardigd specifieke beleidsmatige aandacht aan deze groep te schenken.

2.5 De rechtbank stelt vast dat een onderzoek uitsluitend gericht op personen van Somalische afkomst discriminatoir is. Ingevolge artikel 1 van de Grondwet (hierna: Gw) worden allen die zich in Nederland bevinden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan. De rechtbank stelt vast dat in deze zaak sprake is van discriminatie naar ras, omdat het hier een groep mensen van Somalische afkomst betreft, ongeacht de nationaliteit van de betrokkene. Volgens vaste jurisprudentie is inbreuk op dit grondrecht slechts toegestaan indien dit gerechtvaardigd wordt door objectieve en redelijke gronden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat voor een inbreuk op het non-discriminatiebeginsel, zoals een thematisch onderzoek naar bijstandsgerechtigden van Somalische afkomst, dergelijke objectieve en redelijke gronden aanwezig zijn. Ook de stukken die door en namens verweerder in beroep zijn overgelegd ontberen deze objectieve feiten en omstandigheden. Dat uit onderzoek zou blijken dat een groep bijstandgerechtigden van Somalische afkomst naar het Groot-Brittannië zijn vertrokken zonder zich af te melden is onvoldoende om objectieve en redelijke gronden aan te nemen die een inbreuk op de Grondwet rechtvaardigen.

2.6 Dit overwegende is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet aan eiser kan tegenwerpen dat hij niet heeft voldaan aan de op hem rustende inlichtingenplicht in het kader van dit onderzoek.

2.7 Voorts overweegt de rechtbank dat in deze zaak het onderzoek begonnen is met het aanspreken van eiser, omdat hij vanwege uiterlijke kenmerken mogelijk in het profiel zou passen van het onderzoek naar bijstandsgerechtigden van Somalische afkomst. Ter zitting heeft verweerder bevestigd dat eiser is aangesproken door de rapporteurs vanwege zijn huidskleur en het spreken van een vreemde taal en niet omdat de rapporteurs eiser kenden of wisten dat hij voldeed aan het onderzoeksprofiel van bijstandsgerechtigde van Somalische afkomst. De rechtbank acht deze handelswijze indruisen tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht en strijdig met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 1 juli 1992 (LJN ZC5028) en de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep hieromtrent acht de rechtbank het gebruik van alle informatie die na het aanspreken op straat is verkregen ontoelaatbaar. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de weigering van eiser om zijn naam te verstrekken, de weigering om medewerking aan het huisbezoek te verlenen en de weigering een hersteltermijn in ontvangst nemen niet ten grondslag gelegd kan worden aan het besluit om het recht op een bijstandsuitkering van eiser in te trekken. Ook het niet verschijnen van eiser op het gesprek omtrent zijn woonsituatie kan niet ten grondslag gelegd worden aan het intrekken van de uitkering van eiser. Naar het oordeel van de rechtbank is een gang van zaken - waarbij de hersteltermijn is opgenomen in de uitnodiging voor het gesprek reeds voordat er sprake is van verzuim - strijdig met voormeld artikel 54 WWB. Overeenkomstig de tekst en bedoeling van artikel 54 WWB zal immers na een geconstateerde schending van de inlichtingenplicht - in het onderhavige geval nadat is gebleken dat eiser niet is verschenen op de afspraak van 2 december 2004 - aan eiser moeten worden medegedeeld dat zijn uitkering wordt opgeschort en aan hem separaat een hersteltermijn moeten worden geboden, zoals gesteld in artikel 54, tweede lid, WWB.

2.8 Verweerder ontbeert de bevoegdheid om het recht op de aan eiser toegekende bijstandsuitkering met ingang van 2 december 2004 in te trekken. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 1 Gw en 7:12 van de Awb en artikel 54 WWB. Het beroep gericht tegen de intrekking van de uitkering zal gegrond worden verklaard.

2.9 Ten aanzien van de afwijzing van de aanvraag om een uitkering overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt dat eiser niet woonachtig was op het door hem opgegeven adres. Eiser stond ingeschreven in de GBA, de hoofdbewoner heeft een verklaring afgegeven dat eiser woonachtig is op het betreffende adres en er is een tas aangetroffen met de spullen van eiser. Dat eiser niet aanwezig was tijdens de huisbezoeken en niet meer zou bezitten dan een tas met spullen acht de rechtbank onvoldoende om tot de conclusie te komen dat eiser niet in Haarlem woonachtig is. Daarbij overweegt de rechtbank dat eiser laatstelijk sedert 23 december 2002 een uitkering ontvangt, reeds jarenlang vanaf het adres [adres] met verweerder correspondeerde en dat verweerder heeft vastgesteld dat eiser een opleiding te Haarlem volgt. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit daarmee een gedegen onderbouwing ontbeert. Het beroep zal gegrond verklaard worden en het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 Awb.

2.10 Voorts bestaat, gelet op het bepaalde in artikel 8:75 Awb, aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. Die kosten dienen aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht gesteld te worden op € 1449,00 (2 punten voor het indienen van de beroepschriften, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt per nadere zitting (twee maal), en 0,5 punt voor een schriftelijke uiteenzetting in de 8:29 Awb procedure) aan verleende bijstand in beroep.

3. Beslissing

De rechtbank:

3.1 verklaart het beroep aanhangig onder nummer Awb 05-2093 gegrond;

3.2 verklaart het beroep aanhangig onder nummer Awb 05-2090 gegrond;

3.3 vernietigt de bestreden besluiten van 21 april 2005;

3.4 veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 1449,00 te betalen door de gemeente Haarlem aan eiser;

3.5 gelast dat de gemeente Haarlem het door eiser betaalde griffierecht, tweemaal € 37,-- is € 74,00, aan eiser vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter/voorzitter van de meervoudige kamer, en mrs. A.C.M. Rutten en E.P.W. van de Ven, rechters, en op 8 mei 2007 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier.

afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.