Home

Rechtbank Den Haag, 21-05-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:6698, C/09/610486 / KG RK 21-433

Rechtbank Den Haag, 21-05-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:6698, C/09/610486 / KG RK 21-433

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
21 mei 2021
Datum publicatie
1 juli 2021
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2021:6698
Zaaknummer
C/09/610486 / KG RK 21-433

Inhoudsindicatie

Verzoek afgewezen, want uit de brief blijkt dat de rechter nóg geen beslissing heeft genomen op het verzoek van verzoeker om stukken toe te laten voegen aan het dossier, omdat dit de inhoud van de zaak raakt. De wrakingskamer is van oordeel dat deze beslissing niet impliceert dat de rechter verder geen acht zal slaan op het verzoek van verzoeker. Uit de bewoordingen van die brief is geenzins een blijk van vooringenomenheid af te leiden.

Uitspraak

Wrakingskamer

wrakingnummer 2021/24

zaak- /rekestnummer: C/09/610486 / KG RK 21-433

Beslissing van 21 mei 2021

van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen: verzoeker,

strekkende tot de wraking van

mr. D. Biever,

rechter in deze rechtbank,

hierna te noemen: de rechter.

Belanghebbende in deze procedure is:

Minister van Justitie en Veiligheid, Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad),

gemachtigde: mr. T. Gillhaus

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het schriftelijke wrakingsverzoek, met bijlagen, van 12 april 2021;

- de schriftelijke reactie van de rechter van 30 april 2021;

- het stuk van 5 mei 2021 van verzoeker.

1.2.

Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:

- verzoeker;

- de belanghebbende.

De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen.

2 Het wrakingsverzoek

2.1.

Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer SGR 20 / 3481 AVG tussen verzoeker en de Raad.

2.2.

Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke verzoek, zoals toegelicht ter zitting en in zijn stuk van 5 mei 2021, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. De Raad heeft niet alle documenten waarop het AVG-verzoek betrekking heeft aan de rechtbank overgelegd. Verzoeker heeft de rechtbank daarom op 15 juni 2020 per brief verzocht de Raad te wijzen op dit verzuim. Deze brief is volgens verzoeker door de rechtbank genegeerd in de tussenbeslissing van 1 juli 2020 (de 8:29-procedure). De rechtbank heeft vervolgens een ‘afwimpelbrief’ aan verzoeker gestuurd op 9 april 2021 waarin de motivering zodanig onjuist is en tekort schiet dat daaruit partijdigheid blijkt. Door geen kennis te (willen) nemen van de stukken waar het AVG-verzoek betrekking op heeft, geeft de rechtbank volgens verzoeker de vooringenomen indruk dat al besloten is om hem toch geen inzage te zullen gaan geven.

2.3.

De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3 De beoordeling

3.1.

Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.

3.2.

Het uitgangspunt is dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat de motivering van een (proces)beslissing grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders, indien de motivering van die beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.

3.3.

De brief van 9 april 2021 bevat de volgende tekst:

“Allereerst wil ik u verzekeren dat het niet zo is dat de rechtbank alleen beslist op verzoeken van verweerder en niet wil beslissen op uw verzoek. Op het door verweerder gedane verzoek op grond van artikel 8:29 van de Awb is beslist in overeenstemming met de geheimhoudingsprocedure op een verzoek van een partij op grond van artikel 8:29 van de Awb wordt zo snel mogelijk een beslissing genomen door een rechter die niet de behandelend rechter is. De geheimhoudingsrechter beperkt zich in zijn beoordeling tot het verzoek op grond van artikel 8:29 van de Awb. Andere inhoudelijke beslissingen, zoals op uw verzoek, worden genomen door de behandelend rechter.

Uw verzoek raakt de inhoud van de zaak, in die zin dat de stukken die u aan het dossier wilt laten toevoegen, dezelfde stukken zijn waarover het bestreden besluit van verweerder gaat. De rechtbank zal moeten beoordelen of verweerder de verstrekking van deze stukken al dan niet op goede gronden heeft geweigerd dan wel of verweerder al dan niet aannemelijk heeft gemaakt deze niet te bezitten. De rechtbank wil niet op deze beoordeling vooruitlopen of deze zinledig maken en daarom geeft uw verzoek geen aanleiding op dit moment nadere stukken op te vragen. Het verzoek wordt afgewezen. Dit betekent echter niet dat daarmee de omvang van het geding is beperkt tot de door verweerder overgelegde stukken die vallen onder het door u genoemde onderdeel 5.”

3.4.

De wrakingskamer stelt voorop dat de rechter die de zaak behandelt het verloop en de voortgang van de procedure bepaalt. Uit de brief van 9 april 2021 blijkt dat de rechter nóg geen beslissing heeft genomen op het verzoek van verzoeker om stukken toe te laten voegen aan het dossier, omdat dit de inhoud van de zaak raakt. Dit is derhalve een procesbeslissing. De wrakingskamer is van oordeel dat deze beslissing niet impliceert dat de rechter verder geen acht zal slaan op het verzoek van verzoeker. Uit de bewoordingen van die brief is geenzins een blijk van vooringenomenheid af te leiden. De rechter heeft expliciet aangegeven dat hij niet op de beoordeling vooruit wil lopen of deze zinledig maken, maar dat de afwijzing niet betekent dat daarmee de omvang van het geding beperkt is tot de door de Raad overgelegde stukken.

3.5.

De wrakingskamer zal gelet op het voorgaande het wrakingsverzoek afwijzen.

4 De beslissing