Home

Rechtbank Arnhem, 14-07-2009, ECLI:NL:RBARN:2009:1399 BJ2660, AWB 08/5187

Rechtbank Arnhem, 14-07-2009, ECLI:NL:RBARN:2009:1399 BJ2660, AWB 08/5187

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
14 juli 2009
Datum publicatie
15 juli 2009
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2009:BJ2660
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 08/5187

Inhoudsindicatie

Verweerder verstrekt bijzondere bijstand ten behoeve van duurzame gebruiksgoederen op de wijze dat bijstandsgerechtigden de betreffende goederen bij een door verweerder aangewezen bedrijf dienen af te nemen. Verweerder heeft daartoe met dat bedrijf een overeenkomst gesloten. Verweerder stelt dat het collegebesluit waarin het voorgaande is neergelegd een algemeen verbindend voorschrift is. De rechtbank oordeelt dit besluit in dat geval onverbindend, aangezien noch in de WWB noch in de artikelen 108, 147 en 156 van de Gemeentewet een grondslag is te vinden voor het vaststellen van een dergelijk besluit. Voor zover het collegebesluit moet worden beschouwd als een beleidsregel aangaande de wijze waarop invulling wordt gegeven aan verweerders bevoegdheid om in het kader van de WWB bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen te verstrekken, acht de rechtbank dit in strijd met de wet. De rechtbank is van oordeel dat het verstrekken van bijzondere bijstand op deze manier niet anders dan als verstrekking in natura aangemerkt kan worden. Buiten de situatie bedoeld in artikel 57, aanhef en onder b, van de WWB, biedt de wet echter geen mogelijkheid bijzondere bijstand in natura te verstrekken.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht

registratienummer: AWB 08/5187

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 14 juli 2009

inzake

[naam], eiser,

wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. H. Pasman,

tegen

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, verweerder.

1. Aanduiding bestreden besluit

Besluit van verweerder van 10 november 2008.

2. Procesverloop

Op 21 juli 2008 heeft eiser een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend op grond van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) voor onder meer de kosten van de aanschaf van diverse duurzame gebruiksgoederen.

Bij besluit van 7 augustus 2008 heeft verweerder - voor zover hier van belang - de aanvraag toegewezen, in zoverre dat de duurzame gebruiksgoederen in natura worden verstrekt.

Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.

Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.

Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 12 mei 2009. Eiser is daar verschenen, bijgestaan door mr. Pasman. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door N.C. Vlaskamp.

3. Overwegingen

Aan het bestreden besluit ligt het standpunt van verweerder ten grondslag dat, conform het gemeentelijke beleid, aan eiser een wasmachine, koelkast, stofzuiger, televisie en gaskookplaat is toegekend, welke goederen bij de firma Doorman dienen te worden afgenomen. Voorts stelt verweerder dat de kosten van de aanschaf van een combi-magnetron niet voor bijzondere bijstand in aanmerking komen, omdat deze kosten niet noodzakelijk geacht worden. In dit verband verwijst verweerder naar een door hem samengestelde lijst van kosten van duurzame gebruiksgoederen. Verweerder is voorts niet gebleken van dringende redenen op grond waarvan van het gemeentelijke beleid dient te worden afgeweken.

Eiser kan zich hiermee niet verenigen en heeft zich op het standpunt gesteld dat hij zowel financieel als emotioneel wordt benadeeld doordat hij de huishoudelijke apparatuur bij de firma Doorman af moet nemen. Volgens eiser wordt hij hierdoor in zijn keuzevrijheid beperkt, ook gezien het zeer beperkte assortiment van deze firma. Voorts voldoen deze apparaten niet aan de door hem gestelde kwaliteitseisen, mede gelet op zijn persoonlijke situatie. Eiser meent dat hij bij andere leveranciers betere en duurzamere apparaten kan aanschaffen. Indien eiser duurdere apparaten wenst, moet hij deze bij de firma Doorman afnemen en honderden euro’s bijbetalen, hetgeen hij zich niet kan veroorloven. Verder wenst eiser tevens een combi-magnetron. In dit verband verwijst eiser naar een gelijk geval, waarbij verweerder wel bijzondere bijstand voor een combi-magnetron heeft toegekend.

De rechtbank overweegt als volgt.

Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de WWB heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.

Ingevolge artikel 46, derde lid, van de WWB is een machtiging tot het in ontvangst nemen van de bijstand, onder welke vorm of welke benaming ook verleend, steeds herroepelijk.

Ingevolge artikel 51, eerste lid, van de WWB - voor zover hier van belang - kan bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht, dan wel in de vorm van een bedrag om niet.

In artikel 57 aanhef en onder a, van de WWB is bepaald dat indien en zolang er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de belanghebbende zonder hulp niet in staat is tot een verantwoorde besteding van zijn bestaansmiddelen het college aan de bijstand de verplichting kan verbinden dat de belanghebbende eraan meewerkt dat het college in zijn naam noodzakelijke betalingen uit de toegekende bijstand verricht. Ingevolge artikel 57, aanhef en onder b, van de WWB - voor zover hier van belang - kan het college, indien en zolang er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de belanghebbende zonder hulp niet in staat is tot een verantwoorde besteding van zijn bestaansmiddelen, de bijstand in natura verstrekken.

In het besluit van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Nijmegen van 12 juni 2007 (hierna: het collegebesluit) is onder meer opgenomen dat vanaf 1 januari 2008 bijzondere bijstand voor de kosten van de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen uitsluitend in natura wordt verstrekt. Dit geldt eveneens voor de bijstand die voor deze goederen in de vorm van een lening wordt verstrekt.

De rechtbank overweegt als volgt.

In dit geding is de vraag aan de orde of verweerder bevoegd is bijzondere bijstand aan eiser te verlenen in de vorm van duurzame gebruiksgoederen met dien verstande dat deze goederen aan eiser worden verstrekt door de firma Doorman. Voorts dient de vraag te worden beantwoord of verweerder de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand voor een combi-magnetron terecht heeft afgewezen.

Ten aanzien van de bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen

De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag geplaatst of verweerder bevoegd was tot het nemen van het besluit van 12 juni 2007, waarin onder meer nadere regels zijn gesteld met betrekking tot de vaststelling van de vorm waarin de bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen wordt verleend, te weten in natura. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend, waartoe als volgt wordt overwogen.

Ter zitting heeft verweerder, desgevraagd, het standpunt ingenomen dat het collegebesluit als een algemeen verbindend voorschrift dient te worden aangemerkt. Voor zover het collegebesluit als zodanig moet worden aangemerkt, overweegt de rechtbank dat in de WWB geen grondslag aanwezig is voor het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften zoals hier gesteld, door het College. Nu deze grondslag evenmin kan worden gevonden in de artikelen 108, 147 en 156 van de Gemeentewet ontbeert het collegebesluit een wettelijke grondslag. Dit brengt mee dat het collegebesluit onbevoegd is genomen. Het vorenstaande leidt er toe dat het collegebesluit onverbindend is.

Voor zover het collegebesluit moet worden beschouwd als een beleidsregel in de zin van artikel 1:3, vierde lid, van de Awb, aangaande de wijze waarop invulling wordt gegeven aan verweerders bevoegdheid om in het kader van de WWB bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen te verstrekken, overweegt de rechtbank als volgt.

Wanneer, zoals hier het geval is, is besloten tot toekenning van bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen, zal verweerder vervolgens de vorm moeten vaststellen waarin die bijstand wordt verstrekt. Ingevolge artikel 51, eerste lid, van de WWB heeft verweerder daarbij de keuze tussen verstrekking om niet of in de vorm van een geldlening. Uit de artikelen 35, eerste lid, en 51, eerste lid, van de WWB in hun onderlinge samenhang bezien volgt voorts dat het bedrag waarvoor bijstand is verstrekt, moet worden betaald aan degene die de bijstand heeft aangevraagd. Betaling aan een derde kan uitsluitend plaatsvinden indien de belanghebbende deze uitdrukkelijk heeft gemachtigd de bijstand in ontvangst te nemen of wanneer voldaan is aan de voorwaarde voor toepassing van artikel 57, aanhef en onder a, van de WWB terwijl betaling van de bijstand in natura uitsluitend kan plaatsvinden als voldaan is aan de voorwaarden genoemd in onderdeel b van artikel 57 van de WWB.

De beleidsregel op grond waarvan het aan eiser toegekende geldbedrag in alle gevallen rechtstreeks wordt betaald aan een door verweerder geselecteerde leverancier die eiser vervolgens voorziet van de toegekende duurzame gebruiksgoederen, leidt naar het oordeel van de rechtbank tot een situatie die op één lijn moet worden gesteld met het verstrekken van bijstand in natura, bedoeld in artikel 57, aanhef en onder b, van de WWB. In dit verband verwijst de rechtbank nog naar de Memorie van Toelichting bij dit artikel (Kamerstukken II, 2002/2003, 23 870, nr. 3, blz. 77). Hieruit volgt dat een situatie waarbij de bijstand zelf in de vorm van een geldbedrag wordt toegekend en aan dat geldbedrag een bepaalde bestedingsverplichting wordt verbonden, een afgeleide vorm van bijstand in natura is. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen acht de rechtbank dit in strijd met de wet.

Ook overigens is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet bevoegd was de bijstand in natura te verstrekken. Gesteld noch gebleken is immers dat eiser zonder hulp niet in staat is tot een verantwoorde besteding van zijn bestaansmiddelen, zodat niet voldaan is aan het bepaalde in artikel 57, aanhef en onder b, van de WWB.

Anders dan verweerder is de rechtbank dan ook van oordeel dat verweerder niet bevoegd is tot bijstandverlening in de vorm van goederen. Dit brengt mee dat het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op de verlening van bijstand in natura, niet in stand kan blijven. Het beroep dient derhalve in zoverre gegrond te worden verklaard.

Ten aanzien van de combimagnetron

Blijkens het bestreden besluit ligt aan de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor een combi-magnetron het standpunt van verweerder ten grondslag dat een combi-magnetron niet als noodzakelijk kan worden aangemerkt als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB.

Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (o.a. de uitspraak van 27 februari 2007 LJN BA0163) dient bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, op welk punt het College ingevolge genoemde bepaling een zekere beoordelingsvrijheid heeft.

De rechtbank vermag niet in te zien waarom het beschikken over een combi-magnetron voor eiser noodzakelijk zou zijn. Hetgeen eiser in dit verband ter zitting naar voren heeft gebracht ten aanzien van de beperkte ruimte in de keuken van zijn woning, brengt naar het oordeel van de rechtbank niet mee dat de kosten van een combi-magnetron kunnen worden aangemerkt als noodzakelijke kosten van het bestaan in de zin van artikel 35, eerste lid, van de WWB. In dit verband verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de CRvB van 18 november 2008 (LJN BG4789).

Eiser heeft nog aangevoerd dat verweerder aan zijn broer [naam] wel bijzondere bijstand voor de kosten van een kookplaat met oven heeft toegekend. Voor zover eiser hiermee een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel, kan dit beroep naar het oordeel van de rechtbank bij gebrek aan nadere onderbouwing niet slagen.

Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de aanvraag om bijzondere bijstand voor een combi-magnetron terecht heeft afgewezen. Het beroep dient in zoverre ongegrond te worden verklaard.

Gelet op het voorgaande dient verweerder een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen en aan eiser bijzondere bijstand te verstrekken in de kosten van aanschaf van een wasmachine, koelkast, stofzuiger, televisie en gaskookplaat op basis de daarvoor volgens het beleid van verweerder geldende richtprijzen.

De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 322 aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.

Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.

4. Beslissing

De rechtbank

verklaart het beroep gegrond;

vernietigt het bestreden besluit, voor zover het ziet op de verlening van bijstand voor duurzame gebruiksgoederen in natura en draagt verweerder op om in zoverre een nieuw besluit op bezwaar te nemen;

veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 322 en wijst de gemeente Nijmegen aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;

bepaalt voorts dat de gemeente Nijmegen het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 39 aan hem vergoedt.

Aldus gegeven door mr. J.A. van Schagen, voorzitter, mrs. E. Klein Egelink en

M.J.P. Heijmans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Azmi, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2009.

De griffier, De voorzitter,

Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Verzonden op: 14 juli 2009