Parket bij de Hoge Raad, 16-06-2023, ECLI:NL:PHR:2023:591, 22/02997
Parket bij de Hoge Raad, 16-06-2023, ECLI:NL:PHR:2023:591, 22/02997
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 16 juni 2023
- Datum publicatie
- 11 juli 2023
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2023:591
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:1449, Gevolgd
- Zaaknummer
- 22/02997
Inhoudsindicatie
Art. 6:174 BW; gebrek? verwezenlijking gevaar?
Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 22/02997
Zitting 16 juni 2023
CONCLUSIE
S.D. Lindenbergh
In de zaak
[eiseres] B.V.
tegen
Gazeley Netherlands Coöperatief U.A.
Partijen worden hierna verkort aangeduid als [eiseres] respectievelijk Gazeley.
1 Inleiding en samenvatting
Als gevolg van zogenoemde slakken die zich hebben volgezogen met vocht is de vloer in een loods die wordt gebruikt voor logistieke activiteiten op enkele plaatsen met enkele centimeters omhooggekomen. Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is geoordeeld dat dit in huurrechtelijke zin een gebrek is dat hersteld dient te worden. Schadevergoeding en huurprijsvermindering zijn afgewezen, omdat – kort gezegd – de verhuurder daarvoor op grond van de huurovereenkomst niet aansprakelijk is.
De vordering tot schadevergoeding op grond van art. 6:174 BW is ook in beide instanties afgewezen. In cassatie worden slechts de overwegingen van het hof die zien op opstalaansprakelijkheid bestreden. In deze zaak wordt in dit kader onder meer de vraag aan de orde gesteld of art. 6:174 BW ook van toepassing kan zijn als het gevaar van de opstal ontstaat of zich verwezenlijkt door een combinatie van het feit dat de opstal niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen en het gebruik dat van de opstal wordt gemaakt. Verder formuleert het middel een aantal motiveringsklachten.
2 Feiten
In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten die zijn ontleend aan r.o. 2.1 t/m 2.6 van het arrest van 10 mei 20221 van het gerechtshof Amsterdam (hierna: het hof).
[eiseres] heeft omstreeks 2005/2006 een bedrijfscomplex laten bouwen. Zij heeft het bedrijfscomplex in 2006 verkocht en geleverd aan Eurindustrial N.V. (hierna: Eurindustrial) en huurde vanaf februari 2007 het bedrijfscomplex (hierna: het gehuurde) van Eurindustrial. De dochteronderneming van [eiseres] , CTS Group B.V. (hierna: CTS) exploiteert in het gehuurde een high tech logistiek bedrijf, waarbij zij gebruikmaakt van een in het gehuurde aanwezige technische installatie.
In de huurovereenkomst tussen Eurindustrial als verhuurder en [eiseres] als huurder zijn de Algemene Bepalingen Huurovereenkomst Kantoorruimte ROZ 2003 van toepassing verklaard, waarin onder meer het volgende is bepaald:
“11.5 Verhuurder is niet aansprakelijk voor de gevolgen van gebreken, die hij niet kende of niet behoorde te kennen bij het aangaan van de huurovereenkomst.
Verhuurder is niet aansprakelijk voor schade toegebracht aan de persoon of goederen van huurder en huurder heeft geen recht op huurprijsvermindering, geen recht op verrekening of opschorting van enige betalingsverplichting en geen recht op ontbinding van de huurovereenkomst in geval van vermindering van het huurgenot ten gevolge van gebreken, waaronder die ten gevolge van zichtbare en onzichtbare gebreken aan het gehuurde of het gebouw of complex waarvan het gehuurde deel uitmaakt (...)
Evenmin geldt het gestelde in 11.6 (...) ten aanzien van bedrijfsschade indien de schade het gevolg is van een gebrek aan het gehuurde dat verhuurder bij het aangaan van de huurovereenkomst kende of had behoren te kennen (...)”
[eiseres] en Eurindustrial zijn in of omstreeks 2014 een allonge op de huurovereenkomst overeengekomen met onder meer de volgende inhoud:
“Artikel 2 – Betonvloer
Verhuurder zal een nieuwe betonvloer laten aanbrengen in het Gehuurde. De nieuwe betonvloer zal in overeenstemming zijn met de in de aannemingsovereenkomst d.d. 4 december 2014 (...) opgenomen voorwaarden en documenten. Eventuele extra kosten in verband met onvoorziene omstandigheden en/of schade aan kabels en leidingen zijn voor rekening van Verhuurder. Dit geldt ook voor dat deel van de vloer dat nu niet hoeft te worden hersteld.
Verhuurder zal zich inspannen om de in de Aannemingsovereenkomst opgenomen werkzaamheden zo spoedig mogelijk en met zo min mogelijk overlast voor Huurder uit te (laten) voeren.
Artikel 3 – Overige bepalingen
De rechten en verplichtingen voorvloeiende uit de Huurovereenkomsten blijven van kracht, tenzij daarvan in deze allonge uitdrukkelijk wordt afgeweken. Bij uitleg van de bepalingen en/of bij strijdigheid tussen bepalingen in de Huurovereenkomsten en/of deze allonge, geldt eerst de tekst van de allonge, daarna de tekst van de huurovereenkomst.
Huurder is aansprakelijk voor schade die het gevolg is van door of namens hem aangebrachte veranderingen of toevoegingen.”
Gazeley is per 1 oktober 2015 eigenaar geworden van het gehuurde en daarmee de verhuurder.
Uit metingen die Gazeley heeft laten verrichten, is gebleken dat de vloer in het gehuurde op twee plaatsen omhoogkomt. Bij een tweetal herhaalmetingen bleken de vloerhoogtes ten opzichte van de vorige metingen te verschillen.
Gazeley en [eiseres] zijn het erover eens dat spoedig herstel van de vloer dient plaats te vinden, maar zijn in een patstelling geraakt over de voorwaarden waaronder dit dient te gebeuren.
3 Procesverloop
Bij dagvaarding van 29 mei 2018 heeft [eiseres] Gazeley in rechte betrokken voor de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kantonrechter). [eiseres] vordert: (i) een verklaring voor recht dat sprake is van een gebrek ex art. 7:204 BW, (ii) een verklaring voor recht dat Gazeley het gebrek als genoemd onder (i) dient te herstellen ex art. 7:206 BW, (iii) Gazeley te veroordelen om binnen vijf dagen na het vonnis tot het herstel van het gebrek over te gaan, onder voorafgaande overlegging van een plan van aanpak, op straffe van een dwangsom van € 10.000,-- per dag dat niet tot herstel wordt overgegaan, althans een in goede justitie te bepalen dwangsom, (iv) een verklaring voor recht dat de huurprijs ten aanzien van het gehuurde dient te worden verminderd met een in goede justitie te bepalen percentage/bedrag per maand, met ingang van het moment van de aanwezigheid van/het ontstaan van het gebrek tot het moment dat het gebrek is verholpen, (v) een verklaring voor recht dat Gazeley aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden schade welke is ontstaan als gevolg van het niet tijdig herstellen van het gebrek, (vi) een verklaring voor recht dat Gazeley aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden schade die als gevolg van het gebrek zal ontstaan in verband met het uit te voeren herstel van het gebrek, met (vii) veroordeling van Gazeley in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente en in de nakosten.
Aan deze vorderingen legt [eiseres] – samengevat – ten grondslag dat het gehuurde een gebrek kent (art. 7:204 BW) omdat de vloer op plekken omhoogkomt waardoor [eiseres] het gehuurde niet kan gebruiken overeenkomstig de overeengekomen bestemming van het gehuurde. Dit gebrek dient Gazeley ingevolge art. 7:206 BW te herstellen. Verder heeft [eiseres] gelet op het gebrek recht op huurprijsvermindering en vergoeding van haar schade.
Gazeley heeft bij conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, verweer gevoerd. In reconventie vordert Gazeley dat de kantonrechter [eiseres] veroordeelt tot medewerking aan de uitvoering van het door Gazeley overgelegde plan van [A] , zodanig dat dat bouwbedrijf binnen 30 dagen na betekening van het vonnis de herstelwerkzaamheden kan aanvangen en vervolgens ongestoord zal kunnen voltooien, op straffe van een dwangsom; met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
Daarop diende [eiseres] een akte in conventie, tevens conclusie van antwoord in reconventie in. Hierin voert [eiseres] verweer tegen de eis in reconventie. Verder vult zij met betrekking tot haar vorderingen als genoemd onder 3.1 sub v en vi hiervoor haar grondslag aan met art. 6:174 BW. In dit verband stelt zij, samengevat, dat sprake is van een gebrekkige vloer met alle gevolgen van dien. Het in art. 6:174 BW beschreven gevaar heeft zich verwezenlijkt, hetgeen blijkt uit de ernstige gebreken en de daaruit voortvloeiende schade, aldus [eiseres] .
Op 28 november 2018 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden bij de kantonrechter. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt.
De kantonrechter heeft op 29 mei 2019 vonnis gewezen (hierna: het vonnis).2 Hij heeft in conventie voor recht verklaard dat sprake is van een gebrek ex art. 7:204 BW en dat Gazeley dit gebrek dient te herstellen ex art. 7:206 BW. Overige vorderingen van [eiseres] wees de kantonrechter af. In reconventie heeft de kantonrechter – na verbetering bij herstelvonnis van 6 november 20193 – [eiseres] veroordeeld tot medewerking aan de uitvoering van het door Gazeley overgelegde plan van [A] , zodanig dat de in het plan opgenomen werkzaamheden binnen 90 dagen na betekening van het vonnis kunnen aanvangen en vervolgens ongestoord voltooid zullen kunnen worden, alles op straffe van verbeurte van een dwangsom te betalen aan Gazeley van € 10.000,-- per dag of gedeelte daarvan dat [eiseres] geheel of gedeeltelijk in gebreke zou blijven aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 1.000.000,--. In conventie en reconventie veroordeelt de kantonrechter [eiseres] in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.In hoger beroep
Bij appeldagvaarding van 27 augustus 2019 is [eiseres] in hoger beroep gekomen van het vonnis. Bij tussenarrest van 24 september 20194 heeft het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen gelast. Deze heeft op verzoek van partijen geen doorgang gevonden.
Vervolgens heeft [eiseres] een memorie van grieven, tevens houdende conclusie van eis in incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis ingediend. Gazeley heeft in het incident van antwoord gediend. [eiseres] heeft evenwel met instemming van Gazeley het incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging ingetrokken; in dat incident is geen arrest gewezen. Gazeley heeft vervolgens een memorie van antwoord met producties ingediend.
Op 7 december 2021 vond een mondelinge behandeling plaats bij het hof. Hiervan is geen proces-verbaal opgemaakt.
Op 10 mei 2022 heeft het hof eindarrest gewezen (hierna: het arrest), waarin het hof het vonnis heeft bekrachtigd en [eiseres] , uitvoerbaar bij voorraad, heeft veroordeeld in de proceskosten. Het hof overwoog, voor zover van belang in cassatie, als volgt:
“3.12 Met grief V herhaalt [eiseres] haar stelling dat Gazeley aansprakelijk is op grond van artikel 6:174 BW. Zij voert aan dat het omhoog komen van de vloer tot gevaarlijke situaties leidt bij elke denkbare activiteit in het gehuurde. Het gevaar voor personen of zaken heeft zich al verwezenlijkt nu de vloer omhoog is gekomen. Er is al schade omdat zij haar bedrijfsvoering heeft aangepast, aldus nog steeds [eiseres] .
Het hof volgt [eiseres] niet in haar betoog. Artikel 6:174 BW vestigt aansprakelijk voor de bezitter van een opstal die niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet en daardoor gevaar voor personen of zaken oplevert, voor het geval dat dit gevaar zich verwezenlijkt. In dit geval ontstaat het gevaar voor personen en zaken, naar de stellingen van [eiseres] , door de combinatie van het gebrek aan de vloer én de voor haar gebruikelijke bedrijfsvoering. Dat is wat anders dan een gevaar dat de toestand van de opstal op zichzelf genomen oplevert, zoals bedoeld in artikel 6:174 BW. Ook heeft het gevaar zich niet verwezenlijkt zoals bedoeld in dit wetsartikel. Daartoe is onvoldoende de stelling van [eiseres] dat zij haar bedrijfsvoering heeft moeten aanpassen. De grief faalt dan ook.”
In cassatie
Bij procesinleiding van 9 augustus 2022 heeft [eiseres] (tijdig) bij de Hoge Raad cassatieberoep ingesteld van het arrest. Gazeley concludeert bij verweerschrift tot verwerping van het cassatieberoep. Partijen hebben hun stellingen schriftelijk toegelicht. [eiseres] heeft gerepliceerd; Gazeley heeft afgezien van dupliek.