Home

Parket bij de Hoge Raad, 19-03-2019, ECLI:NL:PHR:2019:237, 17/05494

Parket bij de Hoge Raad, 19-03-2019, ECLI:NL:PHR:2019:237, 17/05494

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
19 maart 2019
Datum publicatie
19 maart 2019
ECLI
ECLI:NL:PHR:2019:237
Formele relaties
Zaaknummer
17/05494

Inhoudsindicatie

Conclusie PG. Noodweer/noodweerexces. De PG plaatst kanttekeningen bij de overwegingen van het hof. Alles afwegende acht hij 's hofs oordeel dat het op grond van de vastgestelde relevante feiten en omstandigheden niet aannemelijk acht dat er zich een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding heeft voorgedaan waartegen verdachte zich moest verdedigen, niet onbegrijpelijk. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

Conclusie

Nr. 17/05494

Zitting: 19 maart 2019

Mr. J. Silvis

Conclusie inzake:

[verdachte]

  1. De verdachte is bij arrest van 9 november 2017 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, wegens primair “poging tot doodslag”, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Het hof heeft voorts de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot het bedrag van € 25.109,10 en een daarmee corresponderende schadevergoedingsmaatregel opgelegd.

  2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. M.J. Lamers, advocaat te Utrecht, heeft een middel van cassatie voorgesteld.

  3. In deze zaak staat de vraag centraal of verdachte een beroep op noodweer(exces) toekomt. Het hof heeft het namens verdachte gevoerde verweer dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces afgewezen. Het middel komt hiertegen op.

  4. Het hof heeft ten aanzien van verdachte bewezenverklaard dat:

“primair:

hij op of omstreeks 21 januari 2017 te Beilen, gemeente Midden-Drenthe, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet die [benadeelde]- met een mes in de rug heeft gestoken en- meermalen in het gezicht heeft geslagen/gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”

5. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

“1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PLO 100-2017019096-1, d.d. 22 januari 2017 in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (bladzijden 45 tot en met 49 van een dossier met registratienummer PLO 100-2017019096) - zakelijk weergegeven - inhoudende:

als verklaring van aangever [benadeelde]:

Ik wil aangifte doen van een poging tot doodslag, gepleegd op 21 januari 2017 te Beilen. Gisteravond ben ik met [verdachte] (het hof begrijpt dat aangever hiermee verdachte bedoelt) naar het Zwaantje toegegaan. Ik was met de fiets en [verdachte] was lopend. Toen zijn we naar zijn huis gegaan. [verdachte] zat bij mij achterop de fiets. Bij het huis vroeg [verdachte] of ik bij hem wilde blijven slapen. Toen begon hij wat te duwen en te trekken. Hij schopte mijn fiets om en ik gaf hem een duw in zijn gezicht. Hij liep boos naar binnen toe. Ik wilde geen ruzie en liep achter hem aan naar binnen toe. Hij stond in de keuken en werd nog bozer. Toen wilde ik weglopen. Toen ik buiten stond zag ik dat [verdachte] eraan kwam lopen. Hij had toen iets in zijn hand. Toen heeft hij mij gestoken. Hij stak me in mijn rug en tóen viel ik direct om. Hij ging toen bovenop mij zitten en begon in mijn gezicht te slaan. Ik was bang dat hij mij dood zou maken.

2. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met bijlage met nummer PLO 100-2017019096-37 d.d. 25 januari 2017 in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (bladzijden 136 tot en met 145 van een dossier met registratienummer PLO 100-2017019096) - zakelijk weergegeven - inhoudende:

als verklaring van verdachte:

Op 21 januari 2017 ben ik met [benadeelde] (het hof begrijpt: aangever [benadeelde] ) vanaf de kroeg naar huis gegaan. Thuis aangekomen spraken we nog wat. [benadeelde] bleef maar doorzeuren. Wij pakten elkaar vast en schudden elkaar door elkaar. Ik ben vervolgens naar binnen gegaan en daarna ben ik weer naar buiten gegaan. [benadeelde] stond er nog en bleef maar zeuren. Toen werd er weer wat getrokken en geduwd. Ik heb [benadeelde] toen geslagen en ik heb zijn fiets omgegooid. Ik ben naar binnen gegaan en [benadeelde] ging mee. Ik kreeg in de gang klappen van hem. Hij had zijn hand in het gips en daar sloeg hij mij mee.

Ik heb [benadeelde] het huis uitgewerkt. Er werd over en weer geslagen.

Toen ik [benadeelde] het huis uit had, sloeg hij mij nog een keer. Toen liep [benadeelde] naar zijn fiets.

Ik kwam toen met een mes naar buiten, in de hoop dat hij weg zou gaan, maar dat deed hij niet. Het mes is ongeveer vijftien centimeter lang met een bruin handvat. U laat mij een foto zien van een mes dat in mijn woning in beslag is genomen (het hof begrijpt dat de foto op bladzijde 145 aan verdachte is getoond). Dat is het mes waar ik over verklaar. Ik ben naar [benadeelde] gelopen. Hij wilde het mes uit mijn handen slaan. Ik trok de arm met het mes terug en toen zat het mes in [benadeelde] . Mijn arm met het mes zat achter [benadeelde] .

Toen heb ik een kopstoot van [benadeelde] gekregen en daarna zakte hij door de knieën. Toen heb ik [benadeelde] nog twee keer geslagen. Hij lag op zijn rug op de grond. Ik zat gehurkt naast hem met een been op hem. Hij kon eigenlijk geen kant op. Ik sloeg hem twee keer met mijn rechtervuist op zijn gezicht.

3. Een proces-verbaal van bevindingen met documentcode AH in onderzoek NN3R017008- IMYND /NN3R017008 (bladzijden 87 tot en met 89 van een dossier met registratienummer PLO 100-2017019096) - zakelijk weergegeven - inhoudende:

als relaas van verbalisant:

Op 21 januari 2017 werd bij de doorzoeking in de woning van verdachte [verdachte] aan de [a-straat 1] te Beilen een harddiskrecorder in beslag genomen. Deze harddiskrecorder was verbonden met vier camera’s welke aan de buitenzijde van de woning waren bevestigd. Door mij werden de beelden bekeken, welke waren opgeslagen op deze harddisk. Dit betroffen beelden, gemaakt op 21 januari 2017.

Camera 01 heeft zicht op de voordeur van de woning en zicht op de openbare weg, in de richting van de [b-straat] .

Camera 02 heeft zicht op de voorzijde van de woning en zicht op de openbare weg in de richting van [c-straat] .

Camera 03 heeft zicht op de oprit van het erf van de woning en op de openbare weg aan de voorzijde van de woning, [a-straat] .

De beelden worden omschreven op basis van de tijdstippen met vervolgens het cameranummer en de omschrijving van de beelden.

05:59:32 uur. Camera 01: aangever [benadeelde] loopt achteruit de voordeur van de woning uit.

05:59:36 uur. Camera 01: aangever [benadeelde] maakt een slaande beweging in de richting van de voordeur. Meteen daarop is een arm te zien vanuit de voordeur van de woning.

05:59:44 uur. Camera 01: Verdachte [verdachte] komt uit de woning en loopt achter aangever [benadeelde] aan.

05.59:51 uur. Camera 01 : Verdachte [verdachte] loopt in de richting van aangever [benadeelde] en lijkt een voorwerp in zijn rechterhand te hebben.

06:00:07 uur. Camera 01 en camera 02: aangever [benadeelde] maakt slaande beweging in de richting van de verdachte [verdachte] .

06:00:12 uur. Camera 02 en camera 03: Verdachte [verdachte] maakt een slaande maai- beweging richting aangever [benadeelde] met zijn rechter arm. Aangever [benadeelde] liep op dat moment achteruit van de verdachte [verdachte] weg. Meteen daarop gaat aangever [benadeelde] naar de grond.

4. Een schriftelijk stuk, te weten een letselbeschrijving d.d. 23 januari 2017, opgemaakt door B.A. Wolters, arts maatschappij & gezondheid, forensisch geneeskundige bij de GGD Groningen (als ongenummerde bijlage gevoegd bij een dossier met registratienummer PLO 100-2017019096) — zakelijk weergegeven — inhoudende:

Betreft [benadeelde] , geboren op [geboortedatum] 1996.

Weergave toedracht door het slachtoffer:

[benadeelde] werd met een mes in de rug gestoken.

Informatie uit het medisch dossier met toestemming van de intensivist van de intensive care en het slachtoffer:

Op 21 januari 2016 (het hof begrijpt: 2017) om 08:05 uur werd [benadeelde] gezien op de centrale spoedopvang van het UMCG. Rechtsonder op de rug werd een scheur van ongeveer 5 centimeter gezien. Op de CT-scan van de buik werd een leverscheurtje van 3 centimeter gezien.

Conclusie:

Twintigjarige jongen met op de onderrug een ruim vier centimeter lange verwoning veroorzaakt door scherp inwerkend geweld, mogelijk passend bij beschreven incident.

6. Het hof heeft ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte het volgende overwogen en beslist:

Beroep op noodweer(exces)

De raadsman heeft, op gronden zoals in zijn pleitnota weergegeven, bepleit dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu verdachte heeft gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces.

Volgens verdachte en zijn raadsman is er sprake geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanval door [benadeelde] jegens verdachte. [benadeelde] wilde, volgens verdachte, per se bij verdachte blijven slapen en verdachte wilde dat [benadeelde] zou vertrekken. In het door en namens verdachte geschetste scenario bleef [benadeelde] zich opdringen en heeft hij verdachte op verschillende momenten en plaatsen, waaronder in de keuken van de woning van verdachte, aangevallen door hem hard te slaan. Daarbij speelt eveneens een rol dat [benadeelde] zijn arm in het gips had, zodat de slagen die hij verdachte daarmee gaf harder aankwamen. [benadeelde] heeft verdachte meermaals en tot bloedens toe geslagen en hij is achter verdachte aangelopen diens woning in. Om [benadeelde] zijn huis uit te krijgen, zag verdachte zich genoodzaakt om met een mes te dreigen. Ondanks deze dreiging heeft [benadeelde] verdachte nogmaals geslagen. Uiteindelijk heeft verdachte zich tegen [benadeelde] moeten verdedigen door hem te slaan. Verdachte deed dit met de hand waarin hij op dat moment ook een mes vasthield. De omstandigheid dat verdachte een mes gebruikte weegt, volgens de raadsman, op tegen de omstandigheid dat [benadeelde] een geoefend kickbokser is die in de ene hand een aansteker had, terwijl zijn andere hand in het gips zat.

Wettelijk kader en jurisprudentie

Art. 41 Sr luidt:

1. Niet strafbaar is hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.

2. Niet strafbaar is de overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging, indien zij het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt.”

Volgens vaste jurisprudentie (Hoge Raad 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456) moet de rechter een gemotiveerde beslissing geven als een verdachte een beroep doet op noodweer(exces) of putatief noodweer. Hij zal dan moeten onderzoeken of aan de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer is voldaan. In dat verband kan betekenis toekomen aan de inhoud en indringendheid van de door of namens de verdachte aangevoerde argumenten.

In de rechtspraak zijn de eisen voor een geslaagd beroep op noodweer aldus ingevuld dat voor een verdedigingshandeling in de zin voor voornoemd artikel sprake moet zijn van 1. een aanranding, die 2. ogenblikkelijk en 3. wederrechtelijk is, 4. gericht is tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, waarbij 5. het doel van de verdediging noodzakelijk en 6. het verdedigingsmiddel geboden moet zijn.

Noodweerexces kan in beeld komen bij een "overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging", dus wanneer aan alle voorgaande eisen is voldaan behalve aan de proportionaliteitseis. Wat de subsidiariteitseis betreft, verdient opmerking dat voor een beroep op noodweerexces geldt dat er wel een noodzaak tot verdediging moet zijn of moet zijn geweest.

Voor noodweerexces geldt in alle gevallen dat van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging slechts sprake kan zijn indien:

a. de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden was, dan wel indien

b. op het tijdstip van de hem verweten gedraging de onder a bedoelde situatie weliswaar was beëindigd en de noodzaak tot verdediging er dus wel was geweest (maar niet meer bestond), doch zijn gedraging niettemin het onmiddellijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.

Uit het wettelijke vereiste dat de gedraging het "onmiddellijk gevolg" moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding, volgt dat aannemelijk moet zijn dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de verweten gedraging. Niet is uitgesloten dat andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging, maar aan het gevolgvereiste is niet voldaan indien de hevige gemoedsbeweging in essentie is terug te voeren op een eerder bestaande emotie, zoals een reeds bestaande kwaadheid jegens het slachtoffer.

Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval sprake is van het hier bedoelde “onmiddellijk gevolg", kan betekenis toekomen aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden alsmede aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging. Voorts kan het tijdsverloop tussen de aanranding en de verdedigingshandeling van belang zijn.

Vaststelling van de feiten

Op de ter zitting getoonde beelden is vijf maal contact tussen verdachte en [benadeelde] te zien.

Het eerste contact vindt plaats aan de overzijde van de straat, tegenover de woning van verdachte. Te zien is dát er enige vorm van tussen verdachte en [benadeelde] verbaal en fysiek contact plaatsvindt, maar niet goed te zien is of daadwerkelijk wordt geslagen, en evenmin is zichtbaar door wie (als eerste) wordt geslagen. Voor de beoordeling van het beroep op noodweer is dit contact niet van belang, omdat verdachte en [benadeelde] na dit voorval geruime tijd elk aan een kant van de straat met/tegen elkaar blijven praten. Kort daarop draait verdachte zich om, loopt weg en gaat zijn woning in. [benadeelde] blijft dan eerst ruim een halve minuut aan de overzijde van de straat staan en loopt daarna achter verdachte aan diens woning in, waarvan de voordeur kennelijk niet is afgesloten.

Het tweede zichtbare contact begint als ruim twee minuten (5:59:36) later te zien is dat [benadeelde] achteruit lopend via de voordeur naar buiten komt. Als hij eenmaal buiten staat, haalt [benadeelde] uit met zijn rechterhand in de richting van de voordeur. Verdachte spuugt. Verdachte komt uit de woning en loopt achter [benadeelde] aan. Verdachte verklaart dat hij dan een mes in zijn handen heeft.

Het derde contact is als na enkele seconden verdachte in de richting van [benadeelde] beweegt, die daarop een slaande beweging naar verdachte maakt. [benadeelde] loopt achteruit en verdachte loopt achter hem aan.

Het vierde contact is het moment waarop verdachte met een slaande maai-beweging met zijn rechterarm uithaalt naar [benadeelde] (terwijl hij in zijn rechterhand het mes nog vast heeft). [benadeelde] liep op dat moment achteruit van verdachte weg. Meteen na de slaande maai-beweging valt [benadeelde] op de grond.

Het vijfde contact vindt hierna plaats, wanneer verdachte op de gevallen [benadeelde] zit en hij meermalen met zijn rechterarm in de richting van [benadeelde] slaat.

Waardering van de feiten en de juridische verweren

Gezien de camerabeelden en de afgelegde verklaringen van verdachte en aangever acht het hof aannemelijk geworden dat, afgezien van de schermutseling aan de overzijde van de straat, het eerste gewelddadige contact tussen beiden plaatsvond bij de voordeur van verdachtes huis. Dat aangever in het huis zodanig agressief is geweest jegens verdachte dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, acht het hof niet aannemelijk geworden. Verdachte heeft dat noch bij de politie noch bij de rechtbank verklaard. Uit die verklaringen blijkt al helemaal niet dat de situatie in het huis rechtvaardigde dat hij aangever met een mes tegemoet trad. Dat aangever een geoefend kickbokser was, zoals verdachte verklaart, is niet aannemelijk geworden.

Ten aanzien van de situatie vanaf ongeveer 5.59 uur, het tweede contact, is een noodweersituatie evenmin aannemelijk geworden. Aangever maakt stappen achteruit, terwijl niet blijkt dat hij verdachte aanvalt of dat daartoe een onmiddellijke dreiging is. Verdachte heeft het mes in zijn handen terwijl hij in de richting van aangever loopt. Dat aangever dan in de richting van verdachtes hoofd slaat, was gezien de wijze van benadering door verdachte gerechtvaardigd. Aangever loopt dan achteruit en verdachte gaat vervolgens met het mes in zijn hand achter aangever aan en maakt een slaande maai-beweging met het mes in zijn hand naar [benadeelde] . Verdachte heeft aldus geen verdedigende handelingen verricht, maar een aanvallende.

Omdat op geen enkel moment sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van aangever jegens verdachte, verwerpt het hof zowel het beroep op noodweer als op noodweerexces.

Met betrekking tot het beroep op noodweerexces merkt het hof verder nog op dat uit geen enkele verklaring van verdachte en aangever naar voren komt dat bij verdachte sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging waarin hij zijn handelingen heeft verricht. Verdachte is strafbaar aangezien ook op andere wijze geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.”

7. Het middel bevat de klacht dat het hof het beroep op noodweer(exces) heeft verworpen op gronden die deze beslissing niet kunnen dragen, althans dat het hof zijn beslissing ontoereikend heeft gemotiveerd dan wel dat deze beslissing onbegrijpelijk is.

8. In de toelichting op het middel wordt opgekomen tegen de overweging van het hof dat het hof niet aannemelijk geworden acht dat aangever in het huis van verdachte zodanig agressief is geweest jegens verdachte dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Voorts wordt geklaagd over het feit dat het hof voorbijgaat aan het feit dat verdachte handelde in een hevige gemoedsbeweging, die zou zijn ontstaan door een daaraan voorafgaande ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.

Beoordeling van het middel

9. In de kern genomen acht het hof in het licht van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet aannemelijk dat er voor het steekincident sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging door de verdachte geboden was. De vaststelling van de relevante feiten geschiedt door het hof vooral op basis van beeldopnames van de toedracht kort voor het steekincident. Bij de waardering van de feiten en omstandigheden geeft het hof daarnaast aan dat niet aannemelijk geworden is dat zich in de daaraan voorafgegane fase op straat of in de woning een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding zou hebben voorgedaan. Dat zou de verdachte bij de politie en bij de rechtbank volgens het hof ook niet hebben gesteld. Dat de steller van het middel tegen die overwegingen opkomt verbaast mij niet. Op het argument van het hof dat de verdachte bij de politie en de rechtbank niet zou hebben verklaard over een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding in de woning valt af te dingen. Verdachte heeft bij de rechtbank immers wel aangegeven in de woning te zijn geslagen door aangever. In dat verband heeft de verdachte ook opgemerkt dat hij volgens hem uit noodweer handelde. In zoverre klaagt de steller terecht.

10. Ik begrijp de overwegingen van het hof aldus dat het hof niet aannemelijk heeft gevonden dat de schermutseling in de woning zodanig agressief gedrag betrof van de aangever jegens de verdachte dat er voor laatstgenoemde in kwalificerende zin sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging was geboden. In het tweede bewijsmiddel is opgenomen de verklaring van de verdachte waarin hij over de schermutseling in de woning het volgende stelt: “Ik kreeg in de gang klappen van hem. Hij had zijn hand in het gips en daar sloeg hij mij mee. Ik heb [benadeelde] het huis uitgewerkt. Er werd over en weer geslagen.” Ook al is in de woning, zoals weergegeven in de bewijsmiddelen, onmiskenbaar wel enig gewelddadig contact tussen aangever en verdachte heeft het hof hier niet de waardering aan hoeven verbinden dat aannemelijk is dat een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte door aangever heeft plaatsgevonden die voor de daaropvolgende situatie relevant is.

11. In de beoordeling van het hof komt het er dus op aan of zich nadat verdachte de woning verliet nog wel een als ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding te kwalificeren omstandigheid heeft voorgedaan. In zoverre acht ik de analyse van het hof niet onbegrijpelijk en ook niet getuigen van een onjuiste rechtsopvatting.

12. De relevante episode begint volgens het hof dus op het moment dat de verdachte zich in de deuropening van zijn woning bevindt met een mes in zijn hand (vanaf ongeveer 5.59 uur). Het hof baseert zich bij de waardering van de feiten en omstandigheden op camerabeelden en op verklaringen. Het hof heeft vastgesteld dat aangever zich in deze fase van de toedracht buiten de woning bevindt en constateert dat aangever een zwaaiende of slaande beweging maakt in de richting van verdachte in de deuropening. Kennelijk is het hof van oordeel dat die uithaal van aangever in de richting van verdachte geen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding opleverde. Dat oordeel is feitelijk en niet onbegrijpelijk. Wanneer aangever direct daarna achteruit loopt gaat de verdachte achter hem aan en maakt hij een zwaaiende beweging met zijn rechterhand waarin hij kennelijk een mes heeft. Als het slachtoffer vervolgens op de grond ligt geeft de verdachte hem nog enige klappen in het gezicht.

13. De vaststelling van de feiten en omstandigheden door het hof acht ik, met inachtneming van de hiervoor gemaakte opmerkingen, voldoende begrijpelijk om als basis te kunnen dienen voor de beoordeling van de beslissing op het gevoerde noodweer/noodweerexces verweer. Dat het hof op grond van de vastgestelde relevante feiten en omstandigheden niet aannemelijk acht dat er zich een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding heeft voorgedaan waartegen verdachte zich moest verdedigen, acht ik niet onbegrijpelijk. Het hof heeft daarbij de rechtens geldende criteria niet miskend. In cassatie is voor een verdergaande toetsing vanwege de verwevenheid met feitelijkheden, geen plaats. Nu er geen sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, kan er ook geen sprake zijn van noodweerexces.

14. Het middel faalt.

15. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.

16. Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden