Home

Hoge Raad, 14-05-2019, ECLI:NL:HR:2019:716, 17/05494

Hoge Raad, 14-05-2019, ECLI:NL:HR:2019:716, 17/05494

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
14 mei 2019
Datum publicatie
14 mei 2019
ECLI
ECLI:NL:HR:2019:716
Formele relaties
Zaaknummer
17/05494

Inhoudsindicatie

Poging doodslag door aangever met een mes in de rug te steken en meermalen in het gezicht te slaan/stompen, art. 287 Sr. Noodweer(exces), art. 41 Sr. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2016:456 m.b.t. eisen aan “ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding” voor geslaagd beroep op noodweer(exces). Hof heeft vastgesteld dat (i) nadat aangever de woning van verdachte had verlaten, waarbij aangever met zijn rechterhand uithaalde richting de voordeur, hij van verdachte vandaan ging en verdachte daarna niet heeft aangevallen en dat daartoe ook geen onmiddellijke dreiging bestond, (ii) verdachte vervolgens met een mes in zijn handen in de richting van aangever is gelopen en toen aangever daarop achteruit bij hem vandaan liep, een slaande maai-beweging met de hand waarin hij het mes vasthield richting aangever heeft gemaakt, waarbij hij aangever heeft gestoken, (iii) aangever hierna "naar de grond ging" waarop verdachte bovenop aangever is gaan zitten en aangever meermalen in het gezicht heeft geslagen/gestompt. Het op deze vaststellingen gebaseerde oordeel van Hof dat het bestaan van een situatie van noodweer(exces) nadat verdachte zijn woning weer had verlaten, niet aannemelijk is geworden en dat daarom het beroep op noodweer(exces) moet worden verworpen, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Volgt verwerping.

Uitspraak

14 mei 2019

Strafkamer

nr. S 17/05494

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 9 november 2017, nummer 21/003268-17, in de strafzaak tegen:

[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994.

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.J. Lamers, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Procureur-Generaal J. Silvis heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2 Beoordeling van het middel

2.1.

Het middel klaagt over de verwerping door het Hof van het beroep op noodweer(exces).

2.2.1.

Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

"hij op of omstreeks 21 januari 2017 te Beilen, gemeente Midden-Drenthe, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet die [benadeelde]

- met een mes in de rug heeft gestoken en

- meermalen in het gezicht heeft geslagen/gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."

2.2.2.

Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:

"1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL0100-2017019096-1, d.d. 22 januari 2017 in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (bladzijden 45 tot en met 49 van een dossier met registratienummer PL0100-2017019096) - zakelijk weergegeven - inhoudende:

als verklaring van aangever [benadeelde] :

Ik wil aangifte doen van een poging tot doodslag, gepleegd op 21 januari 2017 te Beilen. Gisteravond ben ik met [verdachte] (het hof begrijpt dat aangever hiermee verdachte bedoelt) naar het Zwaantje toegegaan. Ik was met de fiets en [verdachte] was lopend. Toen zijn we naar zijn huis gegaan. [verdachte] zat bij mij achterop de fiets. Bij het huis vroeg [verdachte] of ik bij hem wilde blijven slapen. Toen begon hij wat te duwen en te trekken. Hij schopte mijn fiets om en ik gaf hem een duw in zijn gezicht. Hij liep boos naar binnen toe. Ik wilde geen ruzie en liep achter hem aan naar binnen toe. Hij stond in de keuken en werd nog bozer. Toen wilde ik weglopen. Toen ik buiten stond zag ik dat [verdachte] eraan kwam lopen. Hij had toen iets in zijn hand. Toen heeft hij mij gestoken. Hij stak me in mijn rug en toen viel ik direct om. Hij ging toen bovenop mij zitten en begon in mijn gezicht te slaan. Ik was bang dat hij mij dood zou maken.

2. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met bijlage met nummer PL0100-2017019096-37 d.d. 25 januari 2017 in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (bladzijden 136 tot en met 145 van een dossier met registratienummer PL0100-2017019096) - zakelijk weergegeven - inhoudende:

als verklaring van verdachte:

Op 21 januari 2017 ben ik met [benadeelde] (het hof begrijpt: aangever [benadeelde] ) vanaf de kroeg naar huis gegaan. Thuis aangekomen spraken we nog wat. [benadeelde] bleef maar doorzeuren. Wij pakten elkaar vast en schudden elkaar door elkaar. Ik ben vervolgens naar binnen gegaan en daarna ben ik weer naar buiten gegaan. [benadeelde] stond er nog en bleef maar zeuren. Toen werd er weer wat getrokken en geduwd. Ik heb [benadeelde] toen geslagen en ik heb zijn fiets omgegooid. Ik ben naar binnen gegaan en [benadeelde] ging mee. Ik kreeg in de gang klappen van hem. Hij had zijn hand in het gips en daar sloeg hij mij mee.

Ik heb [benadeelde] het huis uitgewerkt. Er werd over en weer geslagen.

Toen ik [benadeelde] het huis uit had, sloeg hij mij nog een keer. Toen liep [benadeelde] naar zijn fiets. Ik kwam toen met een mes naar buiten, in de hoop dat hij weg zou gaan, maar dat deed hij niet. Het mes is ongeveer vijftien centimeter lang met een bruin handvat. U laat mij een foto zien van een mes dat in mijn woning in beslag is genomen (het hof begrijpt dat de foto op bladzijde 145 aan verdachte is getoond). Dat is het mes waar ik over verklaar. Ik ben naar [benadeelde] gelopen. Hij wilde het mes uit mijn handen slaan. Ik trok de arm met het mes terug en toen zat het mes in [benadeelde] . Mijn arm met het mes zat achter [benadeelde] .

Toen heb ik een kopstoot van [benadeelde] gekregen en daarna zakte hij door de knieën. Toen heb ik [benadeelde] nog twee keer geslagen. Hij lag op zijn rug op de grond. Ik zat gehurkt naast hem met een been op hem. Hij kon eigenlijk geen kant op. Ik sloeg hem twee keer met mijn rechtervuist op zijn gezicht.

3. Een proces-verbaal van bevindingen met documentcode AH in onderzoek NN3R017008-IMYND / NN3R017008 (bladzijden 87 tot en met 89 van een dossier met registratienummer PL0100-2017019096) - zakelijk weergegeven - inhoudende:

als relaas van verbalisant:

Op 21 januari 2017 werd bij de doorzoeking in de woning van verdachte [verdachte] aan de [a-straat 1] te Beilen een harddiskrecorder in beslag genomen. Deze harddiskrecorder was verbonden met vier camera's welke aan de buitenzijde van de woning waren bevestigd. Door mij werden de beelden bekeken, welke waren opgeslagen op deze harddisk. Dit betroffen beelden, gemaakt op 21 januari 2017.

Camera 01 heeft zicht op de voordeur van de woning en zicht op de openbare weg, in de richting van de [b-straat] .

Camera 02 heeft zicht op de voorzijde van de woning en zicht op de openbare weg in de richting van de [c-straat] .

Camera 03 heeft zicht op de oprit van het erf van de woning en op de openbare weg aan de voorzijde van de woning, [a-straat 2] .

De beelden worden omschreven op basis van de tijdstippen met vervolgens het cameranummer en de omschrijving van de beelden.

05:59:32 uur. Camera 01: aangever [benadeelde] loopt achteruit de voordeur van de woning uit.

05:59:36 uur. Camera 01: aangever [benadeelde] maakt een slaande beweging in de richting van de voordeur. Meteen daarop is een arm te zien vanuit de voordeur van de woning.

05:59:44 uur. Camera 01: Verdachte [verdachte] komt uit de woning en loopt achter aangever [benadeelde] aan.

05.59:51 uur. Camera 01: Verdachte [verdachte] loopt in de richting van aangever [benadeelde] en lijkt een voorwerp in zijn rechterhand te hebben.

06:00:07 uur. Camera 01 en camera 02: aangever [benadeelde] maakt slaande beweging in de richting van de verdachte [verdachte] .

06:00:12 uur. Camera 02 en camera 03: Verdachte [verdachte] maakt een slaande maai-beweging richting aangever [benadeelde] met zijn rechter arm. Aangever [benadeelde] liep op dat moment achteruit van de verdachte [verdachte] weg. Meteen daarop gaat aangever [benadeelde] naar de grond."

2.2.3.

Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts onder meer het volgende overwogen:

"Op grond van de verklaring van [benadeelde] en op grond van hetgeen het hof op de beelden van het voorval heeft waargenomen staat vast dat [benadeelde] zich niet alleen buiten de woning van verdachte bevond op het moment dat hij door verdachte met het mes werd gestoken, maar ook dat [benadeelde] op dat moment bij verdachte vandaan liep. Het hof heeft op genoemde beelden waargenomen dat verdachte een slaande maai-beweging met de hand waarin hij het mes vasthoudt richting de op dat moment achteruit weglopende [benadeelde] maakt. Direct daarop gaat aangever [benadeelde] naar de grond."

2.3.

Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:

"Beroep op noodweer(exces)

De raadsman heeft (...) bepleit dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu verdachte heeft gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces.

Volgens verdachte en zijn raadsman is er sprake geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanval door [benadeelde] jegens verdachte. [benadeelde] wilde, volgens verdachte, per se bij verdachte blijven slapen en verdachte wilde dat [benadeelde] zou vertrekken. In het door en namens verdachte geschetste scenario bleef [benadeelde] zich opdringen en heeft hij verdachte op verschillende momenten en plaatsen, waaronder in de keuken van de woning van verdachte, aangevallen door hem hard te slaan. Daarbij speelt eveneens een rol dat [benadeelde] zijn arm in het gips had, zodat de slagen die hij verdachte daarmee gaf harder aankwamen. [benadeelde] heeft verdachte meermaals en tot bloedens toe geslagen en hij is achter verdachte aangelopen diens woning in. Om [benadeelde] zijn huis uit te krijgen, zag verdachte zich genoodzaakt om met een mes te dreigen. Ondanks deze dreiging heeft [benadeelde] verdachte nogmaals geslagen. Uiteindelijk heeft verdachte zich tegen [benadeelde] moeten verdedigen door hem te slaan. Verdachte deed dit met de hand waarin hij op dat moment ook een mes vasthield. De omstandigheid dat verdachte een mes gebruikte weegt, volgens de raadsman, op tegen de omstandigheid dat [benadeelde] een geoefend kickbokser is die in de ene hand een aansteker had, terwijl zijn andere hand in het gips zat.

(...)

Vaststelling van de feiten

Op de ter zitting getoonde beelden is vijf maal contact tussen verdachte en [benadeelde] te zien.

Het eerste contact vindt plaats aan de overzijde van de straat, tegenover de woning van verdachte. Te zien is dát er enige vorm van tussen verdachte en [benadeelde] verbaal en fysiek contact plaatsvindt, maar niet goed te zien is of daadwerkelijk wordt geslagen, en evenmin is zichtbaar door wie (als eerste) wordt geslagen. Voor de beoordeling van het beroep op noodweer is dit contact niet van belang, omdat verdachte en [benadeelde] na dit voorval geruime tijd elk aan een kant van de straat met/tegen elkaar blijven praten. Kort daarop draait verdachte zich om, loopt weg en gaat zijn woning in. [benadeelde] blijft dan eerst ruim een halve minuut aan de overzijde van de straat staan en loopt daarna achter verdachte aan diens woning in, waarvan de voordeur kennelijk niet is afgesloten.

Het tweede zichtbare contact begint als ruim twee minuten (5:59:36) later te zien is dat [benadeelde] achteruit lopend via de voordeur naar buiten komt. Als hij eenmaal buiten staat, haalt [benadeelde] uit met zijn rechterhand in de richting van de voordeur. Verdachte spuugt. Verdachte komt uit de woning en loopt achter [benadeelde] aan. Verdachte verklaart dat hij dan een mes in zijn handen heeft.

Het derde contact is als na enkele seconden verdachte in de richting van [benadeelde] beweegt, die daarop een slaande beweging naar verdachte maakt. [benadeelde] loopt achteruit en verdachte loopt achter hem aan.

Het vierde contact is het moment waarop verdachte met een slaande maai-beweging met zijn rechterarm uithaalt naar [benadeelde] (terwijl hij in zijn rechterhand het mes nog vast heeft). [benadeelde] liep op dat moment achteruit van verdachte weg. Meteen na de slaande maai-beweging valt [benadeelde] op de grond.

Het vijfde contact vindt hierna plaats, wanneer verdachte op de gevallen [benadeelde] zit en hij meermalen met zijn rechterarm in de richting van [benadeelde] slaat.

Waardering van de feiten en de juridische verweren

Gezien de camerabeelden en de afgelegde verklaringen van verdachte en aangever acht het hof aannemelijk geworden dat, afgezien van de schermutseling aan de overzijde van de straat, het eerste gewelddadige contact tussen beiden plaatsvond bij de voordeur van verdachtes huis. Dat aangever in het huis zodanig agressief is geweest jegens verdachte dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, acht het hof niet aannemelijk geworden. Verdachte heeft dat noch bij de politie noch bij de rechtbank verklaard. Uit die verklaringen blijkt al helemaal niet dat de situatie in het huis rechtvaardigde dat hij aangever met een mes tegemoet trad. Dat aangever een geoefend kickbokser was, zoals verdachte verklaart, is niet aannemelijk geworden.

Ten aanzien van de situatie vanaf ongeveer 5.59 uur, het tweede contact, is een noodweersituatie evenmin aannemelijk geworden. Aangever maakt stappen achteruit, terwijl niet blijkt dat hij verdachte aanvalt of dat daartoe een onmiddellijke dreiging is. Verdachte heeft het mes in zijn handen terwijl hij in de richting van aangever loopt. Dat aangever dan in de richting van verdachtes hoofd slaat, was gezien de wijze van benadering door verdachte gerechtvaardigd. Aangever loopt dan achteruit en verdachte gaat vervolgens met het mes in zijn hand achter aangever aan en maakt een slaande maai-beweging met het mes in zijn hand naar [benadeelde] . Verdachte heeft aldus geen verdedigende handelingen verricht, maar een aanvallende.

Omdat op geen enkel moment sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van aangever jegens verdachte, verwerpt het hof zowel het beroep op noodweer als op noodweerexces.

Met betrekking tot het beroep op noodweerexces merkt het hof verder nog op dat uit geen enkele verklaring van verdachte en aangever naar voren komt dat bij verdachte sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging waarin hij zijn handelingen heeft verricht."

2.4.

Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een "ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding". Van een "ogenblikkelijke" aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. Enkele vrees voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor de verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van art. 41 Sr. Wanneer de aanranding is geëindigd, is een beroep op noodweer niet (meer) mogelijk. (Vgl. HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456.)

2.5.

De vaststellingen van het Hof houden in dat

- nadat de aangever de woning van de verdachte had verlaten, waarbij de aangever met zijn rechterhand uithaalde richting de voordeur, hij van de verdachte vandaan ging en de verdachte daarna niet heeft aangevallen en dat daartoe ook geen onmiddellijke dreiging bestond,

- de verdachte vervolgens met een mes in zijn handen in de richting van de aangever is gelopen en toen de aangever daarop achteruit bij hem vandaan liep, een slaande maai-beweging met de hand waarin hij het mes vasthield richting de aangever heeft gemaakt, waarbij hij de aangever heeft gestoken,

- de aangever hierna "naar de grond ging" waarop de verdachte bovenop de aangever is gaan zitten en de aangever meermalen in het gezicht heeft geslagen/gestompt.

Het op deze vaststellingen gebaseerde oordeel van het Hof dat het bestaan van een situatie van noodweer(exces) nadat de verdachte zijn woning weer had verlaten, niet aannemelijk is geworden en dat daarom het beroep op noodweer(exces) moet worden verworpen, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.

2.6.

Het middel faalt.

3 Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan 16 maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.

4 Beslissing