Home

Parket bij de Hoge Raad, 12-04-2011, BP2746, 10/03145

Parket bij de Hoge Raad, 12-04-2011, BP2746, 10/03145

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
12 april 2011
Datum publicatie
12 april 2011
ECLI
ECLI:NL:PHR:2011:BP2746
Formele relaties
Zaaknummer
10/03145

Inhoudsindicatie

Appelschriftuur tijdig ingediend? De HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit HR LJN BK5516. Een per fax verzonden appelschriftuur die ter griffie van het gerecht is begonnen binnen te komen vóór 24.00 uur op de laatste dag van de ingevolge art. 410.1 Sv geldende termijn van 14 dagen na het instellen van het hoger beroep, moet worden aangemerkt als binnen deze termijn ingediend (vgl. voor een cassatieschriftuur HR LJN AA5880). Het Hof heeft vastgesteld dat de namens verdachte per fax ingediende appelschriftuur ter griffie van de Rechtbank is binnengekomen op 28 april 2009 om 17.12 uur. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is 's Hofs oordeel dat de appelschriftuur niet binnen de in art. 410.1 Sv genoemde termijn van 14 dagen is ingediend, onjuist.

Conclusie

Nr. 10/03145

Mr. Knigge

Zitting: 25 januari 2011

Conclusie inzake:

[Verdachte]

1. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft verdachte bij arrest van 29 december 2009 wegens "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft het Hof de teruggave van het inbeslaggenomen paspoort van verdachte aan verdachte gelast.

2. Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.

3. Namens verdachte heeft mr. W.B.M. Bos, advocaat te Breda, twee middelen van cassatie voorgesteld.

4. Het eerste middel klaagt over de afwijzing door het Hof van (een deel van de) door de verdediging in de appelschriftuur verzochte onderzoekshandelingen.

5. Namens verdachte is in deze zaak op 14 april 2009 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de Rechtbank van 31 maart 2009. Uit het proces-verbaal van de zitting in hoger beroep van 4 augustus 2009 blijkt dat de raadsman van verdachte op 28 april 2009 een appelschriftuur heeft ingediend.(1) Daarin heeft hij - zo blijkt eveneens uit het proces-verbaal van de zitting van 4 augustus 2009 - een tweetal onderzoekswensen geuit. Zo wilde de verdediging een zestal getuigen doen horen. Daarnaast werd verzocht het openbaar ministerie een aantal onderzoeken te laten uitvoeren. Naar aanleiding van deze in de appelschriftuur geuite onderzoekswensen heeft de advocaat-generaal op diezelfde zitting van 4 augustus 2009 het volgende medegedeeld:

"Ik wil het hof wijzen op de datum van het instellen hoger beroep en de datum van indiening van de appelschriftuur. Blijkens de faxregel op het voorblad is de appelschriftuur buiten de termijn van 14 dagen ingediend, immers na de sluitingstijd van de griffie. Aldus moet het noodzaakcriterium worden gehanteerd bij de beoordeling van de geponeerde onderzoekswensen."

De raadsman van verdachte reageerde hierop vervolgens als volgt:

"Ten aanzien van een eventuele termijnoverschrijding bij het indienen van de appelschriftuur stel ik mij op het standpunt dat, als het uitgewerkte vonnis van de rechtbank nog niet voorhanden is, een overschrijding met één dag niet fataal hoeft te zijn."

6. Het Hof heeft de door de verdediging gedane verzoeken - ter zitting van 4 augustus 2009 - deels afgewezen. Blijkens het proces-verbaal van die zitting overwoog het Hof hiertoe als volgt:

"De voorzitter deelt als beslissing van het hof het volgende mede.

De appelschriftuur is niet tijdig, immers niet binnen de in artikel 410, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn van 14 dagen, ingediend. Blijkens de faxregel op de appelschriftuur is deze op 28 april 2009 om 17.12 uur, in ieder geval ná 17.00 uur bij de griffie van de rechtbank Breda binnengekomen, terwijl de griffie vanaf 17.00 uur is gesloten. Nu de appelschriftuur niet tijdig is ingediend, dient het hof te beoordelen of de noodzaak aanwezig moet worden geacht om de in de verzoeken van de verdediging bedoelde onderzoekshandelingen op te dragen/te (doen) verrichten.

Het hof is van oordeel dat het verzoek tot het horen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en de moeder van [getuige 1] moet worden toegewezen.

Ten aanzien van de overige door de raadsman opgegeven getuigen zal het verzoek worden afgewezen, nu de noodzaak daartoe niet is gebleken. (...)

Het verzoek tot het laten overleggen van de rittenadministratie, zoals weergegeven onder 2c, wordt eveneens afgewezen, nu de noodzaak ervan niet blijkt voor enig door het hof te nemen beslissing over het aan het oordeel van het hof onderworpen strafbare feit."

7. Het middel betoogt dat het Hof aldus heeft miskend dat een per fax ingediende schriftuur tijdig ter griffie is binnengekomen indien die aldaar is binnengekomen vóór 24.00 uur op de laatste dag van de termijn. Terecht, zo blijkt uit HR 23 mei 2000, LJN AA5880, NJ 2000, 465 en HR 16 februari 1996, NJ 1997, 55. Dit betekent dat ervan kan worden uitgegaan dat de appelschriftuur in de onderhavige zaak wél tijdig is ingediend zodat het Hof de daarin gedane verzoeken voor zover die betrekking hadden op het horen van getuigen ter terechtzitting had moeten beoordelen aan de hand van de in art. 288 sv vermelde criteria in plaats van het - door het Hof toegepaste - noodzaakcriterium.(2)

8. Voor zover het middel daarover klaagt, slaagt het.. Gelet daarop behoeft het tweede middel, dat mij overigens eveneens gegrond voorkomt, geen bespreking.

9. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te

vernietigen, heb ik niet aangetroffen.

10. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden,

AG

1 Ik heb de appelschriftuur - waarnaar in het proces-verbaal van 4 augustus 2009 wordt verwezen - niet in het dossier aangetroffen. Nu over de inhoud daarvan blijkens het proces-verbaal van de zitting in hoger beroep van 4 augustus 2009 en de cassatieschriftuur geen discussie bestaat (en over datum en tijdstip van indiening evenmin!), heb ik geen aanleiding gezien de desbetreffende appelschriftuur bij het Hof op te vragen.

2 Vgl. HR 2 maart 2010, LJN BK5516, NJ 2010, 145.