Home

Parket bij de Hoge Raad, 10-10-2006, AX9183, 02041/05

Parket bij de Hoge Raad, 10-10-2006, AX9183, 02041/05

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
10 oktober 2006
Datum publicatie
11 oktober 2006
ECLI
ECLI:NL:PHR:2006:AX9183
Formele relaties
Zaaknummer
02041/05

Inhoudsindicatie

Cassatieberoep tardief ingesteld. De in cassatie als verontschuldiging voor de termijnoverschrijding aangevoerde omstandigheid dat verdachte psychiatrisch patiënt is levert zonder nadere onderbouwing die in de cassatieschriftuur ontbreekt, niet een zodanige bijzondere, verdachte niet toe te rekenen, omstandigheid op dat deze de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doet zijn (vgl. HR NJ 2004, 181).

Conclusie

Nr. 02041/05

Mr. Machielse

Zitting 20 juni 2006

Conclusie inzake:

[verdachte]

1. Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft op 28 september 2004, oordelende bij verstek, het vonnis van de politierechter te 's-Gravenhage van 11 september 2003, waarbij verdachte bij verstek voor poging tot zware mishandeling is veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf, bevestigd.

2. Mr. J.W. van Leeuwen, advocaat te 's-Gravenhage, heeft cassatie ingesteld. Mr. M.W. Stoet, advocaat te 's-Gravenhage, heeft een schriftuur ingezonden houdende drie middelen van cassatie.

3.1. De schriftuur stelt eerst de ontvankelijkheid van het cassatieberoep aan de orde. De verstekmededeling, betrekking hebbende op de veroordeling in appel, is blijkens een zich bij de stukken bevindende kopie van een akte van uitreiking aan verdachte in persoon uitgereikt op 2 februari 2005.

De steller van de schriftuur voert aan dat verdachte psychiatrisch patiënt is bij wie op 1 januari 2004 aanwijzingen werden gevonden voor chronisch recidiverende psychotische ziekteverschijnselen. Het vermoeden bestaat dat verdachte aan schizofrenie lijdt. Een andere omstandigheid die een rol behoort te spelen is, aldus de steller van de schriftuur, dat de griffier van het hof verzuimd heeft de advocaat die zich voor verdachte had gesteld op de hoogte te stellen van de dag van behandeling in hoger beroep. Verdachte heeft een vaste advocaat en stelt alleen in hem vertrouwen.

3.2. Vooropgesteld dient te worden dat de wet bepaalt in welke gevallen tegen een rechterlijke uitspraak een rechtsmiddel kan worden ingesteld en binnen welke termijn dit kan geschieden; die termijnen zijn van openbare orde. Overschrijding van de termijn voor hoger beroep of cassatie door de verdachte betekent in de regel dat hij niet in dat beroep kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen, omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn.(1)

3.3. Als hoger beroep wordt ingesteld en verdachte of zijn raadsman verschijnt, kan deze uitleggen waarom het hoger beroep is ingesteld na afloop van de in artikel 408 Sv genoemde termijn. Verdachte of advocaat kunnen dan wijzen op omstandigheden die de termijnoverschrijding verontschuldigbaar doen zijn en minstgenomen kan van het hof dan worden verlangd dat het naar deze omstandigheden een nader onderzoek instelt.(2)

De ruimte die de cassatierechter heeft om zo een onderzoek in te stellen is echter zeer beperkt. Uit de stukken waarvan de Hoge Raad kennis neemt zal direct moeten kunnen blijken dat het termijnverzuim niet aan verdachte toe te rekenen is. Het ligt op de weg van de steller van het cassatiemiddel hetzij om de aandacht te vestigen op zodanige zich in het dossier bevindende stukken(3), hetzij deze stukken als bijlagen te voegen bij schriftuur. Dat is in deze zaak niet geschied. De Hoge Raad is zelf niet in staat een feitelijk onderzoek te doen naar de vraag van de toerekenbaarheid van het verzuim van de cassatietermijn.

4. Ik kom tot de conclusie dat het cassatieberoep niet ontvankelijk is. Indien de Hoge Raad tot een andere slotsom zou komen houd ik mij gereed om alsnog in een aanvullende conclusie de voorgestelde middelen te bespreken.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

1 Bijv. HR 20 december 1994, NJ 1995, 253; HR 4 mei 2004, NJ 2004, 462; HR 18 januari 2005, LJN AR6618; HR 1 mei 2005, NJ 2005, 194; HR 21 juni 2005, LJN AT4371.

2 HR 7 april 1998, NJ 1998, 577; HR 12 juni 2001, NJ 2001, 696; HR 3 juni 2003, LJN AF5700.

3 Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken heb ik geen psychiatrische rapportage aangetroffen.