Home

Parket bij de Hoge Raad, 23-12-2003, AN8258 AO3692, 01621/03 B

Parket bij de Hoge Raad, 23-12-2003, AN8258 AO3692, 01621/03 B

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
23 december 2003
Datum publicatie
23 december 2003
ECLI
ECLI:NL:PHR:2003:AN8258
Formele relaties
Zaaknummer
01621/03 B

Inhoudsindicatie

Beklag ex art. 552a Sv strekkende tot teruggave door beslagene die afstand heeft gedaan. Indien de beslagene tevens heeft verklaard eigenaar te zijn van het inbeslaggenomene kan het OM gelasten dat daarmee wordt gehandeld als ware het verbeurd verklaard of onttrokken aan het verkeer. De dienaangaande terecht voorgestelde klacht leidt niet tot cassatie nu klager terecht niet-ontvankelijk is verklaard, omdat hij niet als belanghebbende kan worden aangemerkt (HR LJN AF8776).

Conclusie

Nr. 01621/03B

Mr. Vellinga

Zitting: 11 november 2003

Conclusie inzake:

[klager]

1. Bij beslissing van 24 april 2003 heeft de Rechtbank te Haarlem klager niet-ontvankelijk verklaard in het door hem ingediende klaagschrift voor zover het betrekking had op inbeslaggenomen geld en voorts het beslag op een instapkaart van British Airways opgeheven en teruggave daarvan aan klager gelast.

2. Namens klager heeft mr. R.M. Stomp, advocaat te Amsterdam, een middel van cassatie voorgesteld.

3. Het middel bevat de klacht dat klager ten aanzien van het geld ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, omdat de rechtbank heeft miskend dat de beslissing van het openbaar ministerie om met het geld te handelen als verbeurdverklaard in strijd met art. 116, tweede lid, aanhef en onder c, Sv is genomen, nu klager uitdrukkelijk heeft verklaard dat het geld hem niet toebehoort en dat het beslag derhalve niet op grond van artikel 134, tweede lid, aanhef en onder b, Sv is geëindigd.

4. De voorgeschiedenis van deze zaak is, samengevat, als volgt. Klager is bij aankomst op Schiphol aangehouden met een grote som geld in contanten (dollars) bij zich. Het geld zat verstopt in een dubbele bodem van een koffer. Het geld is inbeslaggenomen. Klager heeft op 16 juli 2002 schriftelijk afstand gedaan van het geld en verklaard dat het niet van hem was, maar dat hij het in Miami van een onbekende had gekregen en dat hij het in Amsterdam aan een zekere [betrokkene 1], zonder verder bekende personalia, moest afgeven. Op 26 november 2002 heeft de Officier van Justitie opdracht gegeven om met het geld te handelen als ware het verbeurd verklaard. Die opdracht is op 12 december 2002 ontvangen bij FEZ van de gerechten Haarlem en blijkens een handgeschreven aantekening heeft op 28 januari 2003 een boeking plaatsgehad. Op 10 december 2002 is klager vrijgesproken van de tenlastegelegde 'witwashandelingen'. Dit vonnis is onherroepelijk geworden. Klager heeft vervolgens een klaagschrift ingediend waarin hij om teruggave van het geld vraagt stellende dat hij weliswaar geen eigenaar, maar wel bezitter is. Teruggave aan hem zou daarom niet onredelijk en maatschappelijk niet onverantwoord zijn. De rechtbank heeft voor zover het klaagschrift was gericht op teruggave van het inbeslaggenomen geld klager niet ontvankelijk verklaard met de overweging dat gelet op art. 134, tweede lid onder b, Sv het beslag was geëindigd en dat beklag daarom niet meer mogelijk was.

5. Wanneer een beslagene (overeenkomstig de regels) afstand van inbeslaggenomen voorwerpen heeft gedaan, kan hij niet (meer) als belanghebbende in de zin van art. 552a, eerste lid, Sv worden aangemerkt(1). Nu de Rechtbank heeft vastgesteld dat klager rechtsgeldig afstand heeft gedaan van het geld, was klager dus reeds op die grond niet-ontvankelijk in het klaagschrift voor zover het inbeslaggenomen geld betreffende. De Rechtbank heeft klager dus terecht in zoverre niet ontvankelijk verklaard in zijn klaagschrift, wat er ook zij van de daarvoor door de Rechtbank gebezigde gronden.

6. Het middel is tevergeefs voorgesteld.

7. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal bij de

Hoge Raad der Nederlanden

AG

1 HR 1 juli 2003, nr. 00026/03B, (LJN AF8776). Zie tevens in gelijke zin R.M. Vennix, Boef en beslag, diss. KUN 1998, p. 231