Home

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 25-01-2011, BQ0582, HLAR 010/10

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 25-01-2011, BQ0582, HLAR 010/10

Gegevens

Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Datum uitspraak
25 januari 2011
Datum publicatie
8 april 2011
ECLI
ECLI:NL:OGHACMB:2011:BQ0582
Zaaknummer
HLAR 010/10

Inhoudsindicatie

Arubaanse zaak. Betreft vergunning tijdelijk verblijf. Minister heeft beschikking ingetrokken na behandeling van het beroep ter zitting. Indien degene die het beroep heeft ingesteld als gevolg van intrekking onevenredig nadeel ondervindt, blijft belang bestaan. Vreemdeling heeft geen onevenredig nadeel gesteld en Hof oordeelt dat Gerecht terecht het ingestelde beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Uitspraak

HLAR 010/10

Datum uitspraak: 25 januari 2011

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN

EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

Uitspraak op het hoger beroep van:

[de vreemdeling], wonend in Aruba,

appellante,

tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 6 januari 2010 in zaak nr. 1118 van 2009 in het geding tussen:

appellante

en

de minister van Vreemdelingenzaken (thans: de minister van Integratie; hierna: de minister).

1. Procesverloop

Bij beschikking van 31 oktober 2008 heeft de minister een verzoek van appellante (hierna: de vreemdeling) om haar een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen afgewezen.

Bij beschikking van 14 april 2009 heeft de minister, voor zover thans van belang, het door haar daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij beschikking van 20 augustus 2009 heeft de minister die laatste beschikking ingetrokken.

Bij uitspraak van 6 januari 2010 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht), voor zover thans van belang, het door de vreemdeling tegen de beschikking van 14 april 2009 ingestelde beroep

niet-ontvankelijk verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij het Gerecht ingekomen op 17 februari 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 juli 2010.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 november 2010, waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.B.A. Coffie, advocaat, en de minister, vertegenwoordigd door mr. G.M.N. Maduro, werkzaam in dienst van het Land, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. De vreemdeling betoogt dat het Gerecht, door het door haar ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, heeft miskend dat zij daarbij ondanks de intrekking belang heeft. Het heeft volgens haar bovendien miskend dat de minister de beschikking van 20 augustus 2009 in strijd met de goede procesorde eerst na de behandeling van het beroep ter zitting heeft overgelegd.

2.1.1. De Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de Lar), noch enig ongeschreven procesregel, sluit de intrekking van een beschikking, hangende het tegen die beschikking bij het Gerecht ingestelde beroep onder alle omstandigheden uit. Dit is niet anders, indien, zoals in dit geval, de intrekking na de behandeling van het beroep ter zitting plaatsvindt.

Indien degene die het beroep heeft ingesteld, als gevolg van de intrekking onevenredig nadeel ondervindt, blijft echter belang bestaan bij het ingestelde beroep.

2.1.2. Nu de vreemdeling geen onevenredig nadeel als gevolg van de intrekking heeft gesteld, heeft het Gerecht het tegen de beschikking bij hem ingestelde beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard. Dat de vreemdeling, als gesteld, wenste dat het Gerecht een termijn zou stellen, waarbinnen de minister de nieuwe beschikking op het door haar gemaakte bezwaar zou geven, leidt niet tot een ander oordeel. Zodanige termijn is gesteld bij artikel 20, eerste lid, van de Lar. Het betoog kan niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.

2.2. De vreemdeling klaagt voorts dat het Gerecht haar verzoek om vergoeding van de bij haar in beroep opgekomen proceskosten ten onrechte onder verwijzing naar de uitspraak van 29 november 2007 in zaak nr. 191 HLAR 19/07 (LJN <a href="http://zoeken.rechtspraak.ro.minjus/resultpage.aspx?snelzoeken=true&searchtype=ljn&ljn=BG3805" target="_blank">LJN BG3805</a>) heeft afgewezen. In die zaak was er een andere feitelijke situatie, aldus de vreemdeling.

2.2.1. Het Hof heeft in die uitspraak overwogen dat de Lar voor een veroordeling tot vergoeding van de in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten na intrekking van het hoger beroep geen grondslag biedt.

Aangezien de vreemdeling het beroep niet heeft ingetrokken, betreft het reeds daarom geen met de zaak die ten grondslag lag aan die uitspraak vergelijkbare situatie. De klacht kan echter niet leiden tot het ermee beoogde doel. Nu het Gerecht het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en ook overigens daarvoor geen grond bestaat, heeft het terecht aan artikel 52, tweede lid, van de Lar geen toepassing gegeven. Ook dat betoog faalt.

2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, zij het met verbetering van de gronden waarop die rust.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

3. Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Isenia, griffier.

w.g. Drop

voorzitter

w.g. Isenia

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2011

Verzonden:

Voor eensluidend afschrift,

de griffier,

voor deze,