Home

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, 14-06-2021, ECLI:NL:OGEAA:2021:294, AUA202002228

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, 14-06-2021, ECLI:NL:OGEAA:2021:294, AUA202002228

Gegevens

Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Datum uitspraak
14 juni 2021
Datum publicatie
1 juli 2021
ECLI
ECLI:NL:OGEAA:2021:294
Zaaknummer
AUA202002228

Inhoudsindicatie

Asiel - Verweerder heeft het bezwaar van appellant ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij neemt het gerecht ook in aanmerking dat in deze niet is gebleken dat verweerder reeds op de asielaanvraag van appellant, die ruim drie jaar geleden is gedaan, heeft beslist. Het beroep is gegrond. Het verzoek om immateriële schadevergoeding zal worden afgewezen omdat (nog) niet kan worden vastgesteld dat de redelijke termijn reeds is overschreden.

Uitspraak

Uitspraak van 14 juni 2021

AUA202002228 LAR

UITSPRAAK

op het beroep in de zin van de

Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

wonende in Aruba,

APPELLANT,

gemachtigde: drs. M.L. Hassell,

gericht tegen:

zetelend te Aruba,

VERWEERDER,

niet verschenen.

PROCESVERLOOP

Op 4 mei 2018 heeft appellant bij verweerder een asielverzoek ingediend.

Appellant heeft op 14 september 2018 bij verweerder bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op zijn asielverzoek.

Bij uitspraak van dit gerecht van 24 juni 2019 (Lar nr. AUA201900142) is het beroep gericht tegen de fictieve beslissing op bezwaar gegrond verklaard, en is bepaald dat verweerder, die in deze procedure geen verweer heeft gevoerd, binnen acht weken na dagtekening van deze uitspraak een reële beslissing dient te nemen.

Bij uitspraak van dit gerecht van 3 februari 2020 (Lar nr. AUA201903535) is bepaald dat verweerder, die in deze procedure ook geen verweer heeft gevoerd, binnen twee maanden na dagtekening van deze uitspraak alsnog een beslissing dient te nemen, onder verbeurte van een dwangsom.

Bij beslissing van 6 augustus 2020 (de bestreden beslissing) heeft verweerder het bezwaarschrift van appellant niet-ontvankelijk verklaard.

Tegen de bestreden beslissing heeft appellant op 11 september 2020 bij dit gerecht beroep ingesteld.

Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend en evenmin de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.

Het beroep is behandeld ter zitting van 3 mei 2021. Appellant is verschenen bij zijn voornoemde gemachtigde. Verweerder is, ondanks daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet verschenen.

Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

1.1

Aan de bestreden beslissing is ten grondslag gelegd dat het bezwaarschrift te vroeg is ingediend.

1.2

Appellant heeft zicht op het standpunt gesteld dat verweerder zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, nu dit gerecht bij de uitspraak van 24 juni 2019 reeds heeft overwogen dat appellant tijdig in beroep is gekomen tegen het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaarschrift, zodat verweerder handelt in strijd met rechtszekerheidsbeginsel en de elementaire beginselen van behoorlijke rechtspleging. Verder heeft appellant gesteld dat de bestreden beslissing onrechtmatig tot stand is gekomen en dat verweerder daarmee blijk geeft van oneigenlijk gebruik van wettelijke bevoegdheid, nu dit gerecht in eerdere procedures reeds heeft geoordeeld dat voor een asielaanvraag een termijn geldt van twaalf weken.

Tot slot doet appellant een beroep op artikel 6 van het EVRM en stelt dat de redelijke termijn, voor wat betreft de bestuurlijke procedure, is overschreden.

Appellant verzoekt het beroep (kennelijk) gegrond te verklaren, verweerder op te dragen om binnen twee maanden een nieuwe beslissing op zijn bezwaar te nemen, onder verbeurte van een dwangsom van Afl. 1.000,- per dag dat verweerder in gebreke blijft, en verweerder te veroordelen tot betalen van een schadevergoeding van Afl. 500,- wegens overschrijding van de termijn in bestuurlijke fase.

Het geschil

2. Ter beoordeling ligt voor de vraag of verweerder op goede gronden het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Bij de beoordeling neemt het gerecht het volgende in aanmerking.

Het wettelijk kader

3.1

Ingevolge artikel 20, tweede lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) kunnen bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, nadere regels worden gesteld ten aanzien van de behandeling van een verzoek om toekenning van een bijzondere status of bescherming, bedoeld in voor Aruba geldende verdragen dan wel voor Aruba verbindende besluiten van een volkenrechtelijke organisatie, en de daarbij te volgen procedures. In het landsbesluit kunnen ook regels worden gesteld over de ontvankelijkheid en de wijze van indiening van het verzoek om toekenning van een bijzondere status of bescherming. Op het verzoek wordt binnen een redelijke termijn beslist.

3.2

Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Lar, kan degene die door een beschikking rechtstreeks in zijn belang is getroffen, het bestuursorgaan verzoeken de beschikking in heroverweging te nemen, tenzij deze op bezwaar is genomen.

Ingevolge het tweede lid, wordt het uitblijven van een beschikking binnen de bij of krachtens landsverordening gestelde termijn, of, bij gebreke van een zodanige termijn, het uitblijven van een beschikking binnen twaalf weken nadat daartoe door de belanghebbende een verzoek is ingediend, gelijkgesteld met een afwijzende beschikking.

3.3

Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Lar bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken en gaat in op de dag na die waarop de beschikking is gedagtekend.

Ingevolge het tweede lid bedraagt de termijn acht weken, indien het bezwaarschrift evenwel betrekking heeft op het uitblijven van een beschikking, en gaat hij in op de dag waarop het bestuursorgaan in gebreke raakt tijdig een beschikking te geven.

3.4

Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Lar wordt het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard indien het is ingediend voordat de termijn is ingegaan of nadat de termijn is verstreken.

Feiten

4.1

Op 4 mei 2018 heeft appellant, geboren op [geboortedatum] 1985 in Colombia en van Colombiaanse nationaliteit, bij de Dimas een asielverzoek ingediend.

4.2

Appellant heeft op 14 september 2018 een bezwaarschrift ingediend tegen het uitblijven van een beslissing op zijn asielverzoek. In dat bezwaarschrift staat – voor zover hier van belang – het volgende:

“(…) me encuentro en una situación bastante lamentable sin respuesta sin saber que hacer ya que mi condición me impide volver a mi país por motivos critico les he podido expresar con base en mis documentos legales porque estoy pidiendo asilo por favor (…) en esto momento estoy en una situación muy difícil por favor espero su ayuda su apoyo ya que me encuentro bastante preocupado de mi situación (…)”.

4.3

Tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaarschrift heeft appellant op 16 januari 2019 beroep ingesteld bij dit gerecht. Bij uitspraak van 24 juni 2019 heeft het gerecht bepaald dat verweerder binnen een termijn van acht weken na dagtekening van die uitspraak een nieuwe beslissing dient te nemen op het bezwaarschrift van appellant.

4.4

Tegen het uitblijven van een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift heeft appellant op 11 oktober 2019 bij dit gerecht een verzoek op grond van artikel 53 van de Lar ingediend. Bij uitspraak van 3 februari 2020 heeft het gerecht bepaald dat verweerder binnen twee maanden na dagtekening van die uitspraak alsnog een beslissing dient te nemen op het bezwaarschrift van appellant, onder verbeurte van een dwangsom van Afl. 300,- voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft om na die termijn een beslissing op bezwaar te nemen.

4.5

Op 6 augustus 2020 heeft verweerder de bestreden beslissing genomen. In de bestreden beslissing staat – voor zover hier van belang – het volgende:

“(..)

Uw bezwaarschrift wordt hierbij niet-ontvankelijk verklaard. Uw bezwaarschrift is te vroeg ingediend.

(..)

Motivering

Ingevolge de Lar is de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bepaald op 6 weken te rekenen vanaf de datum van de beslissing op het verzoek. Bij uitblijven van een beslissing wordt deze termijn gesteld op 8 weken te rekenen vanaf de datum dat het bestuursorgaan in gebreke is een beslissing te nemen op het verzoek. Ten aanzien van verzoeken tot verdragsbescherming is geen termijn gesteld, zodat de termijnen die gelden voor dergelijke aanvragen, termijnen van openbare orde zijn.

(..)

Bij gebrek aan een vaste termijn gelden in dit opzicht de termijnen zoals deze voortvloeien uit de analoge toepassing van het verdrag door de daarmee belaste Verenigde Natie instantie, zijnde 1 jaar, zijnde een redelijke termijn. (..) Dit betekent naar analogie dat het bezwaarschrift d.d. 14 september 2018 te vroeg is ingediend en derhalve niet-ontvankelijk is. (…)”

De ontvankelijkheid

5. De bestreden beslissing is gedagtekend op 6 augustus 2020. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt, ingevolge artikel 27, lid 1 van de Lar, zes weken en gaat in op de dag na die waarop de beslissing op het bezwaarschrift is gedagtekend.

Hieruit volgt dat de beroepstermijn in dit geval is verstreken op 17 september 2020, en dat het beroepschrift dat is ingediend op 11 september 2020, ontvankelijk is.

De inhoudelijke beoordeling

6.1

Het gerecht stelt vast dat de Landsverordening toelating en uitzetting noch het Toelatingsbesluit een termijn stelt waarbinnen op een asielverzoek dient te worden beslist. Op grond van artikel 9, tweede lid, van de Lar, geldt in een dergelijk geval een beslistermijn van twaalf weken nadat een verzoek is ingediend, nu het uitblijven van een beschikking binnen die termijn gelijk wordt gesteld met een afwijzende beschikking. Deze termijn is van openbare orde en daarvan kan alleen bij of krachtens landsverordening worden afgeweken.

6.2

In dit geval staat vast dat appellant op 4 mei 2018 een asielaanvraag heeft ingediend. Bij het uitblijven van een beschikking na verloop van 12 weken, heeft appellant op 28 juli 2018 ervan uit mogen gaan dat verweerder zijn aanvraag (fictief) heeft afgewezen. Ingevolge artikel 11, lid 2 van de Lar bedraagt de bezwaartermijn acht weken, zodat deze termijn in dit geval op 22 september 2018 is verstreken. Appellant heeft zijn bezwaarschrift op 14 september 2018, derhalve tijdig, ingediend.

6.3

Gelet hierop heeft verweerder het bezwaar van appellant dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij neemt het gerecht ook in aanmerking dat in deze niet is gebleken dat verweerder reeds op de asielaanvraag van appellant, die ruim drie jaar geleden is gedaan, heeft beslist. Het beroep is gegrond. De bestreden beslissing zal worden vernietigd.

7.1

Wat betreft het verzoek van appellant om schadevergoeding wegens overschrijding van de bestuurlijke fase met zes maanden, overweegt het gerecht als volgt.

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba heeft in zijn uitspraak van 16 maart 2021 (ECLI:NL:OGHACMB:2021:66) met betrekking tot immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, het volgende overwogen:

“ (…)

4. (…) In zijn uitspraak van 18 januari 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:64, heeft het Hof overwogen dat de redelijke termijn voor een procedure in zaken waarin sprake is van bezwaar, beroep en hoger beroep in beginsel niet is overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar in beslag heeft genomen. Heeft de totale procedure in bezwaar, beroep en hoger beroep langer dan vier jaar geduurd, dan dient vervolgens per instantie te worden bezien of sprake is van een langere behandelingsduur dan gerechtvaardigd, waarbij de verschillende instanties in beginsel binnen de volgende termijnen zouden moeten worden afgerond: bezwaar een half jaar, beroep anderhalf jaar en hoger beroep twee jaar, terwijl doorgaans de behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel niet te lang is, als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. Hieruit vloeit onder meer voort dat indien bij de rechter in eerste aanleg wordt geklaagd over overschrijding van de redelijke termijn, die rechter bij de beoordeling daarvan moet uitgaan van een termijn van twee jaar (een half jaar plus anderhalf jaar). Voor de vaststelling van de hoogte van het bedrag aan immateriële schadevergoeding bij overschrijding van de redelijke termijn gaat het Hof uit van een tarief van Afl. 500,00 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. (…)”.

7.2

In dit geval is de procedure in zijn geheel nog niet afgerond en zijn er nog geen vier jaren verstreken vanaf de indiening van het bezwaarschrift, zodat (nog) niet kan worden vastgesteld dat de redelijke termijn reeds is overschreden. Het verzoek om immateriële schadevergoeding zal dan ook worden afgewezen.

8. Verweerder zal worden veroordeeld in de kosten van dit geding, begroot op een bedrag van Afl. 350,- aan gemachtigdensalaris.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de bestreden beslissing;

- bepaalt dat verweerder binnen twee maanden na dagtekening van deze uitspraak een nieuwe beslissing dient te nemen op het bezwaar van appellant, met inachtneming van deze uitspraak;

- veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, welke worden begroot op een bedrag van Afl. 350,- aan gemachtigdensalaris;

-

gelast dat het door appellant gestorte griffierecht van Afl. 25,- aan hem wordt terugbetaald;

-

wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.

Deze beslissing is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 juni 2021 in aanwezigheid van de griffier.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).

Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.

U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:

1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;

2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:

a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,

b. de dag van ondertekening,

c. waartegen u in hoger beroep komt,

d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.