Home

Hoge Raad, 04-12-2015, ECLI:NL:HR:2015:3476, 14/05031

Hoge Raad, 04-12-2015, ECLI:NL:HR:2015:3476, 14/05031

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
4 december 2015
Datum publicatie
4 december 2015
ECLI
ECLI:NL:HR:2015:3476
Formele relaties
Zaaknummer
14/05031
Relevante informatie
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-07-2023], Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-07-2023] art. 31, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-07-2023] art. 32, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-07-2023] art. 402

Inhoudsindicatie

Procesrecht. Hof trekt eindarrest in en wijst nieuw arrest. Gesloten stelsel van rechtsmiddelen. Schending van hoor en wederhoor is geen kennelijke fout als bedoeld in art. 31 Rv (HR 27 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP8693, NJ 2012/625). Rechter kan niet zelf de rechtskracht van zijn uitspraak aantasten, ook niet met instemming van partijen. Nieuwe cassatietermijn tegen ‘ingetrokken’ arrest.

Uitspraak

4 december 2015

Eerste Kamer

14/05031

LZ

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[eiser] ,wonende te [woonplaats] ,

EISER tot cassatie,

advocaat: mr. M.E. Gelpke,

t e g e n

1. [verweerster 1] ,

2. [verweerster 2] ,

3. [verweerster 3] ,allen wonende te [woonplaats] ,

VERWEERSTERS in cassatie,

niet verschenen.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerster] c.s.

1 Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:

a. het vonnis in de zaak 96747/HA ZA 09-780 van de rechtbank Roermond van 30 maart 2011 en 26 oktober 2011;

b. de arresten in de gevoegde zaken HD 200.102.459/01; HD 200.102.462/01 en HD 200.103.007/01 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 18 september 2012, 30 oktober 2012, 19 november 2013, 11 maart 2014 en 10 juni 2014.

De arresten van het hof van 11 maart 2014 en 10 juni 2014 zijn aan dit arrest gehecht.

2 Het geding in cassatie

Tegen het laatstgenoemde arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld, alsmede tegen de brief van de afdelingsvoorzitter/teamvoorzitter van het hof van 20 maart 2014. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Tegen [verweerster] c.s. is verstek verleend.

De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat.

De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging van het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 10 juni 2014 en strekt ertoe dat de Hoge Raad verstaat dat door [verweerster] c.s. cassatieberoep kan worden ingesteld tegen het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 11 maart 2014 binnen zes weken na de dag waarop het arrest van de Hoge Raad is uitgesproken.

De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 25 september 2015 op die conclusie gereageerd.

3 Beoordeling van het middel

3.1

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) Op 16 oktober 2002 is [betrokkene 2] om het leven gekomen door een misdrijf, gepleegd door [betrokkene 1] , die een broer is van [eiser] .

(ii) De eerstgenoemde verweerster in cassatie is de weduwe van [betrokkene 2] . De andere verweersters in cassatie zijn hun kinderen.

(iii) Op vordering van [verweerster] c.s. is [betrokkene 1] in 2009 veroordeeld tot betaling van € 857.217,27 aan hen. [verweerster] c.s. hadden ter verzekering van die vordering in 2003 ten laste van [betrokkene 1] conservatoir beslag doen leggen op onroerende zaken die tot 14 mei 2009 voor de helft eigendom waren van [betrokkene 1] en voor de andere helft van [eiser] . Sinds 14 mei 2009 is [eiser] voor 100% eigenaar.

Op vordering van [eiser] zijn [verweerster] c.s. veroordeeld tot opheffing en doorhaling van de beslagen. De beslagen zijn op 29 september 2010 doorgehaald.

(iv) [verweerster] c.s. hebben ter verzekering van hun vordering in 2004 voorts conservatoir derdenbeslag doen leggen onder [eiser] en onder de vennootschap onder firma P&M Free-Time (hierna: de vof), waarvan [eiser] en [betrokkene 1] de vennoten waren. De vof is per 30 november 2008 ontbonden en sindsdien door [eiser] als eenmanszaak voortgezet. Naar aanleiding van dit derdenbeslag heeft [eiser] op 29 oktober 2004 verklaard dat hij in een rechtsverhouding stond tot [betrokkene 1] , maar dat [betrokkene 1] uit die verhouding geen bedragen, zaken of rechten van hem te vorderen had of nog te vorderen zou krijgen. Ook namens de vof is een verklaring met deze inhoud afgelegd.

3.2.1

In dit geding vorderen [verweerster] c.s. in conventie dat [eiser] wordt veroordeeld tot het afleggen van een van verificatoire bescheiden voorziene verklaring van al hetgeen hij van [betrokkene 1] onder zich heeft, had en zal verkrijgen, dan wel aan hem verschuldigd is of zal worden, en tot afdracht van zodanige gelden en goederen. [eiser] vordert in reconventie, samengevat weergegeven, een verklaring voor recht dat de beslagen op de onroerende zaken onrechtmatig waren, en veroordeling tot schadevergoeding.

3.2.2

De rechtbank heeft de vorderingen over en weer afgewezen.

Beide partijen zijn in hoger beroep gegaan.

Het hof heeft bij tussenarrest van 19 november 2013 overwogen, voor zover in cassatie van belang, dat de beslissing van de rechtbank in reconventie zal worden bekrachtigd en dat [eiser] in conventie stukken in het geding dient te brengen, te weten de vennootschapsakte van de vof, de volledige jaarstukken van de vof over de jaren 2004, 2006, 2007 en 2008, en de verdelingsakte in verband met de ontbinding van de vof per 30 november 2008.

Beide partijen hebben daarop een akte met producties genomen.

3.2.3

Bij arrest van 11 maart 2014 heeft het hof onder meer overwogen dat [eiser] een akte heeft genomen, maar [verweerster] c.s. niet. Het arrest houdt aan het slot in:

“10. De uitspraak (…)

Het hof:

bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep zowel in conventie als in reconventie, maar met verbetering en wijziging van de gronden wat betreft de beslissing in conventie;

compenseert de kosten (…).

Dit arrest is (...) in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 11 maart 2014.”

3.2.4

Bij arrest van 10 juni 2014 heeft het hof de vonnissen waarvan beroep voor zover in conventie gewezen vernietigd, [eiser] veroordeeld tot betaling van € 169.450,-- aan [verweerster] c.s., met rente, hem verwezen in de proceskosten in conventie in eerste aanleg, en de vonnissen waarvan beroep bekrachtigd voor zover in reconventie gewezen. Daartoe heeft het hof, voor zover in cassatie van belang, als volgt overwogen:

“8. Het verdere verloop van de procedure

Na het tussenarrest van 19 november 2013 heeft M. [eiser] een akte met zeven producties genomen (producties 9 tot en met 15). Het verzoek van [verweerster] c.s. om uitstel te verkrijgen voor het nemen van een antwoordakte is aanvankelijk afgewezen op grond van artikel 2.14 van het procesreglement voor de pilot civiele dagvaardingszaken van het hof, maar nadien toch toegewezen: [verweerster] c.s. hebben op 4 februari 2014 een antwoordakte met één productie genomen.

Deze laatste rolverrichting is niet ter kennis gebracht van de kamer van het hof die is belast met de uitspraak in de onderhavige zaak. Als gevolg hiervan is op 11 maart 2014 arrest gewezen zonder dat rekening is gehouden met de antwoordakte van [verweerster] c.s.

Nadat deze omissie was gesignaleerd door [verweerster] c.s. heeft het hof – met instemming van alle partijen, welke instemming schriftelijk is bevestigd bij brieven van respectievelijk 25 maart 2014 en 26 maart 2014 – het arrest van 11 maart 2014 ingetrokken en bepaald dat opnieuw arrest zal worden gewezen. Het hof heeft zich hierbij mede gebaseerd op HR 24 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AM2625.

De arrestdatum is nader bepaald op heden.”

3.3

Onderdeel 1 klaagt dat het hof ten onrechte, buiten het gesloten stelsel van rechtsmiddelen om en in strijd met het bepaalde in de art. 31 en 32 Rv, het eindarrest van 11 maart 2014 heeft ingetrokken en het eindarrest van 10 juni 2014 heeft gewezen. Aangezien het gesloten stelsel van rechtsmiddelen van openbare orde is en niet ter vrije beschikking van partijen staat, kan de toestemming die partijen volgens het hof hebben verleend, de intrekking van het arrest van 11 maart 2014 en het wijzen van het arrest van 10 juni 2014 niet rechtvaardigen. Voor de toepassing van de art. 31 en 32 Rv was geen plaats. De omstandigheid dat door een administratieve fout geen acht was geslagen op de antwoordakte van [verweerster] c.s., is geen kennelijke fout die zich voor eenvoudig herstel leent. Evenmin was sprake van een verzuim om te beslissen op een onderdeel van het gevorderde, aldus de klacht.

3.4.1

De rechter kan zijn uitspraak met toepassing van art. 31 Rv verbeteren als sprake is van een kennelijke fout die zich voor eenvoudig herstel leent. Onder het toepassingsbereik van art. 31 Rv valt niet het geval waarin uitspraak is gedaan met schending van het beginsel van hoor en wederhoor (HR 27 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP8693, NJ 2012/625). De rechter kan zijn uitspraak met toepassing van art. 32 Rv aanvullen als hij heeft verzuimd te beslissen over een onderdeel van het gevorderde of verzochte.

3.4.2

Buiten het toepassingsbereik van de art. 31 en 32 Rv kan de rechter niet zelf de rechtskracht van zijn uitspraak aantasten, ook niet met instemming van partijen. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat die aantasting is voorbehouden aan de hogere rechter, aan wie door aanwending van een rechtsmiddel kan worden gevraagd een uitspraak uit de vorige instantie te vernietigen.

3.5.1

Blijkens het hiervoor in 3.2.4 aangehaalde oordeel heeft het hof op enig moment het arrest van 11 maart 2014 ingetrokken en bepaald dat opnieuw arrest zal worden gewezen, en heeft het die intrekkingsbeslissing bij arrest van 10 juni 2014 gehandhaafd.

3.5.2

Voor zover de klachten betogen dat het hof in het arrest van 10 juni 2014 toepassing heeft gegeven aan art. 32 Rv, kunnen zij niet tot cassatie leiden, omdat het bestreden oordeel daarvoor geen aanknopingspunt bevat.

3.5.3

In zijn arrest van 10 juni 2014 heeft het hof als omissie aangeduid dat in zijn arrest van 11 maart 2014 geen rekening is gehouden met de antwoordakte van [verweerster] c.s. Voor zover het hof van oordeel was dat dit een schending van het beginsel van hoor en wederhoor was die met toepassing van art. 31 Rv kon worden hersteld, heeft het hof het toepassingsbereik van die bepaling miskend (zie hiervoor in 3.4.1). Voor zover het hof dit niet heeft miskend, maar van oordeel was dat de geconstateerde omissie met toestemming van partijen niettemin door het hof zelf kon worden hersteld, geeft zijn oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting, omdat het in strijd is met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen (zie hiervoor in 3.4.2). In zoverre slagen de klachten.

3.6

De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.

3.7

De vernietiging van het arrest van 10 juni 2014 brengt mee dat het arrest van 11 maart 2014 rechtskracht heeft behouden. Daarmee behoefden partijen echter geen rekening te houden, doordat het hof binnen de termijn voor het instellen van cassatieberoep tegen het arrest van 11 maart 2014 aan hen heeft laten weten dat arrest “in te trekken”. Aan partijen zal daarom gelegenheid moeten worden gegeven desgewenst alsnog cassatieberoep en eventueel incidenteel cassatieberoep in te stellen tegen het arrest van 11 maart 2014. Een redelijke wetstoepassing brengt mee dat de ingevolge art. 402 lid 1 Rv geldende termijn van drie maanden aanvangt daags na deze uitspraak van de Hoge Raad.

4 Beslissing