Home

Hoge Raad, 10-07-2015, ECLI:NL:HR:2015:1875, 14/04245

Hoge Raad, 10-07-2015, ECLI:NL:HR:2015:1875, 14/04245

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
10 juli 2015
Datum publicatie
10 juli 2015
ECLI
ECLI:NL:HR:2015:1875
Formele relaties
Zaaknummer
14/04245
Relevante informatie
Burgerlijk Wetboek Boek 1 [Tekst geldig vanaf 01-05-2023 tot 01-07-2023], Burgerlijk Wetboek Boek 1 [Tekst geldig vanaf 01-05-2023 tot 01-07-2023] art. 135, Burgerlijk Wetboek Boek 1 [Tekst geldig vanaf 01-05-2023 tot 01-07-2023] art. 141

Inhoudsindicatie

Personen- en familierecht. Huwelijksgoederenrecht. Afwikkeling verrekenbeding. Is voor toepassing art. 1:141 lid 1 en art. 1:136 lid 1 BW relevant van wie het overgespaarde (niet verrekende) inkomen afkomstig is en in wiens goed dat is geïnvesteerd? Begrijpelijkheid oordeel hof gelet op getuigenverklaring.

Uitspraak

10 juli 2015

Eerste Kamer

nr. 14/04245

EE/TT

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

in de zaak van:

[de man],wonende te [woonplaats],

VERZOEKER tot cassatie, verweerder in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,

advocaat: mr. M.A.J.G. Janssen,

t e g e n

[de vrouw],wonende te [woonplaats],

VERWEERSTER in cassatie, verzoekster in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,

advocaat: mr. M.E.M.G. Peletier.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.

1 Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:

a. de beschikkingen in de zaken 252600/FA RK 08-4523 en 257364/FA RK 08-6528 van de rechtbank Utrecht van 5 november 2008, 16 december 2009, 11 augustus 2010, 13 april 2011 en 22 juni 2011;

b. de beschikkingen in de zaak 200.090.893 van het gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, van 26 juli 2011, het gerechtshof Arnhem van 30 augustus 2012 en de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 mei 2014.

De beschikkingen van het hof zijn aan deze beschikking gehecht.

2 Het geding in cassatie

Tegen de beschikkingen van het hof van 30 augustus 2012 en 20 mei 2014 heeft de man beroep in cassatie ingesteld. De vrouw heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. Het cassatierekest en het verweerschrift tevens houdende voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.

Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot vernietiging van in ieder geval de eindbeschikking van het hof en tot verwerping van het incidentele cassatieberoep.

3 Uitgangspunten in cassatie

3.1

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) Partijen zijn gehuwd geweest op huwelijkse voorwaarden. Ingevolge deze voorwaarden was, behoudens een gemeenschap van inboedel, elke vermogensgemeenschap uitgesloten. Verder was daarin bepaald:

“Artikel 5

Binnen twaalf maanden na het einde van ieder kalenderjaar vindt afrekening als in het vorige artikel vermeld van de totale kosten der huishouding, alsmede de bedragen van definitief geworden belastingaanslagen tussen de echtgenoten plaats (…). Vervolgens voegen de echtgenoten ter verdeling bij helfte bijeen, hetgeen van hun inkomens over dat kalenderjaar onverteerd is. Gemelde aanspraak tot bijeenvoeging en verdeling vervalt (…) voor ieder der echtgenoten door verloop van gemelde termijn van twaalf maanden na afloop van het kalenderjaar.”

(ii) Partijen hebben geen uitvoering gegeven aan deze verplichting tot jaarlijkse verrekening.

(iii) Het huwelijk is op 3 december 2008 geëindigd door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.

(iv) De laatstelijk door partijen bewoonde echtelijke woning (hierna: de woning) staat op naam van de vrouw en is gefinancierd met de overwaarde van eerdere echtelijke woningen en een hypothecaire geldlening op naam van beide partijen.

3.2.1

De man heeft verrekening verzocht van de overwaarde van de woning. Volgens de man is deze overwaarde mede toe te rekenen aan de inbreng van door hem overgespaard maar niet verdeeld inkomen, bestaande uit betaling van rente en aflossingen in verband met de hypothecaire geldleningen aangegaan ter financiering van de woning en eerdere echtelijke woningen, en investeringen ten laste van zijn privévermogen die tot waardevermeerdering van de woning hebben geleid.

3.2.2

De rechtbank heeft de vrouw niet geslaagd geacht in het haar opgedragen bewijs dat de woning buiten het te verrekenen vermogen valt, de overwaarde van de woning vastgesteld op een bedrag van € 714.319,-- en bepaald dat de vrouw daarvan een bedrag van € 357.160,-- aan de man moet vergoeden.

3.2.3

Het hof heeft geoordeeld dat de overwaarde van de woning niet tot het te verrekenen vermogen behoort. Het heeft dat oordeel als volgt gemotiveerd.

Partijen hebben tijdens het huwelijk niet voldaan aan de overeengekomen verrekenplicht, zodat op grond van art. 1:141 lid 3 BW wordt vermoed dat hun beider vermogens op de peildatum zijn gevormd uit inkomsten die verrekend hadden moeten worden (tussenbeschikking, rov. 4.4).

Het is aan de vrouw als eigenares van de woning om tegenbewijs te leveren tegen dat vermoeden. Indien de vrouw daarin slaagt, is het aan de man om op de voet van art. 1:136 BW te bewijzen dat er tijdens het huwelijk uit overgespaard inkomen op de hypothecaire leningen is afgelost en (waardevermeerderende) investeringen zijn gedaan in de echtelijke woning(en) met als gevolg dat de overwaarde van de woning verrekend dient te worden, en tot welk bedrag (tussenbeschikking, rov. 4.8.3).

De vrouw is erin geslaagd voormeld vermoeden te ontzenuwen. De woning is deels gefinancierd met de opbrengst van eerdere woningen. De eerste woning is gefinancierd met geld van de vrouw dat niet behoeft te worden verrekend. Voor het overige heeft financiering plaatsgevonden met hypothecaire geldleningen waarop door de vrouw niet is afgelost. Nu de woning geheel noch gedeeltelijk is verkregen met te verrekenen inkomsten of vermogen van de vrouw, behoort de waarde daarvan niet tot het te verrekenen vermogen aan de zijde van de vrouw, ook niet voor een deel. Dat de man ten laste van zijn te verrekenen inkomsten heeft afgelost op de hypothecaire geldleningen of dat hij waardevermeerderende investeringen in de echtelijke woning(en) heeft gedaan, brengt niet mee dat de woning is gaan behoren tot het te verrekenen vermogen aan de zijde van de vrouw. Die aflossingen of investeringen kunnen hooguit een vergoedingsrecht van de man op de vrouw doen ontstaan, maar de man heeft in de procedure geen verzoek gedaan op grond van een dergelijk vergoedingsrecht (eindbeschikking, rov. 2.22-2.28).

4 Beoordeling van het middel in het principale beroep

5 Beoordeling van het middel in het voorwaardelijke incidentele beroep

6 Beslissing