Hoge Raad, 24-09-2013, ECLI:NL:HR:2013:773, 11/02972
Hoge Raad, 24-09-2013, ECLI:NL:HR:2013:773, 11/02972
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 24 september 2013
- Datum publicatie
- 24 september 2013
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2013:773
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSGR:2011:BR5906, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:646, Contrair
- Zaaknummer
- 11/02972
Inhoudsindicatie
Art. 41 Sr. Beroep op noodweer. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR ECLI LJN BI3895 en HR ECLI LJN BM7508 m.b.t. de proportionaliteits- en subsidiariteitseis bij een beroep op noodweer. Het Hof heeft het beroep op noodweer verworpen o.g.v. zijn oordeel dat verdachte ook een andere uitweg had kunnen vinden. Gelet op de door het Hof vastgestelde f&o is dat oordeel niet begrijpelijk. Conclusie AG: anders.
Uitspraak
24 september 2013
Strafkamer
nr. S 11/02972
KD/AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 13 mei 2011, nummer 22/004851-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988.
1 Geding in cassatie
Het beroep - dat blijkens de daarvan opgemaakte akte niet is gericht tegen de vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde en de beslissingen ten aanzien van het onder 2, 3, en 4 tenlastegelegde - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf in de mate als de Hoge Raad gepast acht en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2 Bewezenverklaring en bewijsvoering
Ten laste van de verdachte is - voor zover in cassatie van belang – onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op of omstreeks 31 oktober 2009 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [betrokkene 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen een kogel heeft afgeschoten op het lichaam van voornoemde [betrokkene 1], zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid."
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
"1. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 22 maart 2011, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Op 31 oktober 2009 was ik met [betrokkene 2] op een feestje in Rotterdam. Er ontstond een woordenwisseling tussen [betrokkene 2] en een jongen waarmee zijn vriendin had staan dansen.
Boven zag ik iemand staan met een zwart klein vuurwapen in zijn hand. Ik heb het wapen toen afgepakt. Ik heb het wapen in mijn rechter broekzak gedaan. [betrokkene 2] en ik wilden weggaan. Voordat we bij de auto aankwamen, kwam een groep van 8 à 9 man naar buiten gestormd. Ik haalde het wapen uit mijn rechter broekzak en ik richtte het wapen op hen omdat ik hen op afstand wilde houden. Maar ze werden kennelijk niet bang, want ze kwamen nog steeds op mij af. U vraagt mij of ik het wapen op de hele groep richtte of op één persoon in het bijzonder. Ik weet dat niet precies; het was de hele groep. Ik ben weggerend en heb het pistool weer in mijn zak gedaan.
Ik ben vier straten doorgerend en ik zag bij de Schiedamseweg een tram staan. Ik ging de tram in. De jongens kwamen ook de tram in. Nu kwamen ze met zijn allen op mij afgestormd en ik haalde het pistool weer uit mijn zak. Ik richtte het wapen op de voorste persoon die op mij af kwam. Toen ging het wapen in één keer af.
2. Een proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, nummer PL2009375418-1, d.d. 2 november 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend door twee daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
als de op 2 november 2009 tegenover die opsporingsambtenaren [afgelegde verklaring] van aangever [betrokkene 1] (p. 52 e.v.):
Ik zag dat die jongen de voorste ingang van de tram in rende. Ik rende hem achterna en kon ook nog de tram in rennen. Ik zag vervolgens dat die jongen helemaal naar achteren rende. Vervolgens draaide die jongen zich naar mij toe en ik zag dat hij met zijn rechterhand het vuurwapen uit zijn jaszak pakte en deze op mijn hoofd richtte. Ik schat dat die jongen ongeveer 5 à 6 meter van mij afstond. Ik hoorde meteen een knal en ik zag vuur vanaf het vuurwapen. Ik zei tegen [betrokkene 3] dat ik misschien was beschoten want ik werd heel moe en had pijn in mijn rechterbeen. Vervolgens zag ik dat ik geraakt was in mijn rechterbovenbeen. Ik zag bloed en een gaatje in mijn been.
3. De verklaring van de getuige [betrokkene 4] afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 12 april 2010, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
De tram stond op het punt van wegrijden. Die matti, die denk ik [verdachte] heet (het hof begrijpt: de verdachte), kon nog net door de voordeur naar binnen. De voordeur ging dicht en vervolgens weer open voor Kleine (het hof begrijpt: [betrokkene 1]) en mij. Die matti rende naar achteren. Vervolgens kwamen Kleine en ik achter hem aan. Kleine liep voor mij. Halverwege de tram hoorde ik een knal.
4. Een proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, nummer PL2009375418-24, d.d. 31 oktober 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
als de op 31 oktober 2009 tegenover die opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van de getuige [betrokkene 5] (p. 62 e.v.):
Ik ben van beroep conducteur. Ik zag een jongen door de voorste geopende tram deur de tram inkomen. Ik zag dat hij rende. Ik zag meteen dat hij naar het midden van de tram holde, waarbij hij langs mij rende. Ik zag dat de jongen een Marokkaanse jongen was. Nadat die jongen in het midden van de tram was, zag ik direct drie jongens van Antilliaanse afkomst via de voordeur de tram inkomen en ik zag dat zij achter de Marokkaanse jongen aanrenden. Ik zag dat de Marokkaanse jongen zich omdraaide in de richting van de Antilliaanse jongens. Vervolgens zag ik dat de Marokkaanse jongen in de richting van de Antilliaanse jongens keek en dat hij zijn rechter arm in hun richting strekte. Ik hoorde vervolgens uit de richting van de Marokkaanse jongen een knal en ik zag bij zijn gestrekte arm vuur. Op dat moment stonden alle vier deuren van de tram open en stond de tram stil. Er waren ongeveer vijf passagiers in de tram die het voorval hebben meegemaakt. Er brak paniek uit onder mij, de bestuurder, en de passagiers."
3 Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.