Home

Hoge Raad, 09-11-2012, BX5882, 12/01974

Hoge Raad, 09-11-2012, BX5882, 12/01974

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
9 november 2012
Datum publicatie
9 november 2012
ECLI
ECLI:NL:HR:2012:BX5882
Formele relaties
Zaaknummer
12/01974

Inhoudsindicatie

Schending hoor en wederhoor? Art. 6 EVRM, art. 19 Rv. Hoger beroep gewezen mede op grond van proces-verbaal uit eerste aanleg waarvan partijen geen kennis hebben kunnen nemen.

Uitspraak

9 november 2012

Eerste Kamer

12/01974

EE/IF

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[Verzoekster],

wonende te [woonplaats],

VERZOEKSTER tot cassatie,

advocaat: mr. F.H.H. Sijbers,

t e g e n

[Verweerster],

wonende te [woonplaats],

VERWEERSTER in cassatie,

niet verschenen.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoekster] en [verweerster].

1. Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:

a. het vonnis in de zaak met insolventienummer 07/1116 R van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 16 januari 2012,

b. het arrest in de zaak HV 200.100.877/01 van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 3 april 2012.

Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot vernietiging.

3. Beoordeling van het middel

3.1 Het gaat in deze zaak om de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [verzoekster] op de voet van art. 354a Fw. De rechtbank heeft, kort gezegd, die toepassing beëindigd met verlening van de schone lei.

In het hoger beroep dat [verweerster], die schuldeiser is van [verzoekster], hiertegen heeft ingesteld, heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd voor zover daarin is bepaald dat [verzoekster] niet toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van een of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, en heeft het, in zoverre opnieuw rechtdoende, vastgesteld dat [verzoekster] toerekenbaar in de nakoming van één of meer van die verplichtingen is tekortgeschoten, en verstaan dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling is beëindigd zodra de slotuitdelingslijst verbindend is geworden. De schone lei is [verzoekster] dus geweigerd.

3.2.1 [Verzoekster] klaagt in cassatie in de eerste plaats dat het hof het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden doordat het kennis heeft genomen van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank van 9 januari 2012, terwijl dit stuk niet als gedingstuk is overgelegd, [verzoekster] niet met dit stuk bekend is en zij ook niet in de gelegenheid is geweest om daarop te reageren.

3.2.2 Blijkens de vaststelling in rov. 2.3 van zijn arrest heeft het hof genoemd proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank gerekend tot de stukken van het geding. Nu uit de overige stukken van het geding niet blijkt dat partijen het proces-verbaal hebben overgelegd of ten tijde van de behandeling van het hoger beroep over het proces-verbaal beschikten en het bij de klacht gaat om een mogelijke schending van het fundamentele beginsel van hoor en wederhoor, heeft de Hoge Raad aanleiding gezien om op de voet van art. 83 RO ambtshalve inlichtingen in te winnen bij de rechtbank en het hof inzake de toezending van het proces-verbaal. Blijkens de naar aanleiding hiervan door de Hoge Raad van de rechtbank ontvangen brief van 24 september 2012 is het proces-verbaal opgesteld op verzoek van het hof en is geen afschrift aan partijen gezonden. Volgens nadien telefonisch door de griffie van het hof aan de griffier van de Hoge Raad verstrekte inlichtingen heeft ook het hof geen afschrift van het proces-verbaal aan partijen toegezonden. Daarmee staat vast dat het hof recht heeft gedaan op het proces-verbaal, zonder dat partijen daarover beschikten en zich over de inhoud daarvan hebben kunnen uitlaten.

3.2.3 Bij de beantwoording van de vraag of het hof, aldus handelende, het recht op hoor en wederhoor heeft geschonden, dient het volgende tot uitgangspunt. Het in art. 6 EVRM gewaarborgde recht op hoor en wederhoor, zoals ook neergelegd in art. 19 Rv, omvat het recht van partijen om kennis te nemen van, en zich te kunnen uitlaten over, alle gegevens en bescheiden die in het geding zijn gebracht en zijn bedoeld om in de oordeelsvorming van de rechter te worden betrokken. Volgens vaste rechtspraak van het EHRM is de grondslag van dit recht mede het vertrouwen dat rechtzoekenden dienen te kunnen stellen in het goed functioneren van de rechtspraak (vgl. onder meer EHRM 26 juli 2011, no. 58222/09 (Juricic), § 75, en EHRM 18 februari 1997, no. 18990/91, LJN AD2686, NJ 1997/590, § 29).

Hieruit volgt dat het voor de beantwoording van de hier aan de orde zijnde vraag in beginsel niet van belang is of - en zo ja, in welke mate - gegevens en bescheiden waarvan partijen geen kennis hebben genomen, al dan niet nieuwe feiten of argumenten behelzen dan wel daadwerkelijk van invloed zijn (geweest) op de beslissing van de rechter. Gelet op voormeld uitgangspunt is het immers niet aan de rechter, maar aan partijen om te beoordelen of de desbetreffende gegevens of bescheiden nopen tot een reactie. Dit is anders indien het gegevens of bescheiden betreft waarvan in redelijkheid niet kan worden gezegd dat zij van enig belang kunnen zijn voor de beoordeling van de zaak, maar van dit laatste is in het onderhavige geval geen sprake.

3.2.4 Nu het hof het proces-verbaal ambtshalve heeft opgevraagd, had het, gelet op het fundamentele belang van het beginsel van hoor en wederhoor, moeten nagaan of de rechtbank daarvan tevens een afschrift aan partijen had toegezonden, of had het zelf een afschrift aan partijen moeten toezenden. Gelet op het voorgaande mocht het hof derhalve niet recht doen op het proces-verbaal.

3.3 De overige klachten behoeven geen behandeling.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt het arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 3 april 2012;

verwijst het geding naar het gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing.

Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp, M.A. Loth en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 9 november 2012.