Home

Hoge Raad, 02-02-2010, BK0910, 08/01392

Hoge Raad, 02-02-2010, BK0910, 08/01392

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
2 februari 2010
Datum publicatie
2 februari 2010
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BK0910
Formele relaties
Zaaknummer
08/01392
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-03-2023 tot 01-10-2025], Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-03-2023 tot 01-10-2025] art. 348, Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-03-2023 tot 01-10-2025] art. 416

Inhoudsindicatie

OM-cassatie. Art. 416.3 Sv. Het Hof heeft na behandeling ttz. het OM alsnog n-o verklaard wegens niet tijdig indienen (4 mnd te laat) van appelschriftuur. 1. De opvatting dat art. 416.3 Sv slechts van toepassing is indien geen schriftuur wordt ingediend, is onjuist. Die bepaling is mede van toepassing op een geval waarin de schriftuur niet tijdig is ingediend (vgl. HR LJN BI 4078). 2. Noch uit de tekst, noch uit de geschiedenis van art. 416.3 Sv volgt dat de rechter uitsluitend zonder onderzoek van de zaak zelf de niet-ontvankelijk-verklaring van het h.b. van de OvJ kan uitspreken. Een dergelijke beslissing kan dus ook na dat onderzoek worden gegeven. 3. De beantwoording van de vraag of het belang van het appel zwaarder dient te wegen dan het belang dat is gemoeid met het verbinden van niet-ontvankelijkheid in het h.b. aan het verzuim van het OM om een appelschriftuur in te dienen, is in hoge mate afhankelijk van de aan de feitenrechter voorbehouden weging en waardering van de omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat het oordeel van de feitenrechter daaromtrent in cassatie slechts in beperkte mate kan worden getoetst. ’s Hofs oordeel dat het belang van het ingestelde beroep i.c. niet vergt dat een niet-ontvankelijkverklaring van de OvJ in het beroep achterwege dient te blijven, is ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk.

Uitspraak

2 februari 2010

Strafkamer

nr. 08/01392

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 29 januari 2008, nummer 20/001818-07, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1949, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

1. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.

2. Beoordeling van het tweede middel

2.1. Het middel komt met rechts- en motiveringsklachten op tegen de beslissing van het Hof om het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep.

2.2. Het Hof heeft de bestreden beslissing als volgt gemotiveerd:

"Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat, ofschoon de officier van justitie de appelschriftuur houdende grieven vier maanden te laat heeft ingediend, het hof de officier van justitie ontvankelijk in zijn beroep dient te verklaren, aangezien de verdediging hierdoor niet in haar belangen is geschaad.

Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

Uit het onderzoek ter zitting is gebleken dat het openbaar ministerie de appelmemorie, bevattende de redenen voor het instellen van hoger beroep, vier maanden te laat heeft ingediend. De advocaat-generaal heeft als reden voor het te laat indienen van de appelschriftuur aangevoerd dat de nieuwe wettelijke regeling inzake het indienen van een appelschriftuur nog onvoldoende bekend was bij het openbaar ministerie.

De advocaat-generaal heeft het hof verzocht het openbaar ministerie ondanks de te late indiening van de appelschriftuur, ontvankelijk te verklaren in het ingestelde hoger beroep. De raadsman van verdachte heeft het hof verzocht het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, nu de door de advocaat-generaal aangevoerde reden geen grond is die de te late indiening van de appelschriftuur kan rechtvaardigen.

(...)

De wetgever heeft aan het oordeel van de rechter overgelaten of de omstandigheid dat niet of niet tijdig een appelschriftuur is ingediend, in concreto tot niet-ontvankelijkheid dient te leiden. In het onderhavige geval is het hof van oordeel dat dit het geval is, nu de appelschriftuur vier maanden te laat is ingediend, de door de advocaat-generaal opgegeven reden een onvoldoende rechtvaardiging biedt van de te late indiening en het belang van het ingestelde beroep in casu niet prevaleert boven het belang van sanctionering van het verzuim."

2.3. Art. 416, derde lid, Sv luidt:

"Indien van de zijde van het openbaar ministerie geen schriftuur van grieven, als bedoeld in artikel 410, eerste lid, is ingediend, kan het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep zonder onderzoek van de zaak zelf niet-ontvankelijk worden verklaard."

2.4. Omtrent deze bepaling houdt de memorie van toelichting het volgende in:

"Indien geen schriftuur wordt ingediend kan de beslissing tot niet-ontvankelijkheid in het hoger beroep volgen (artikel 416, derde lid). Er is in een dergelijk geval sprake van een vormverzuim. Een automatisch volgende niet-ontvankelijkheid verdient naar mijn oordeel geen voorkeur. Hoezeer het achterwege laten van het tijdig indienen van een appèlmemorie ook mag worden betreurd, het belang van het appel kan, ook maatschappelijk bezien, van groter belang zijn dan de scherpe sanctionering van een in beginsel herstelbare tekortkoming. (...)

Opgemerkt kan worden, dat zowel de NVvR, als ook de NovA, met het College van mening zijn dat het niet-ontvankelijk verklaren van een door de officier van justitie ingesteld appèl op de enkele grond dat geen schriftuur, houdende grieven, is ingediend, in beginsel aanvaardbaar is. In het wetsvoorstel is daar thans in zoverre aan tegemoet gekomen dat de indiening van een schriftuur voor het openbaar ministerie verplichtender is geformuleerd dan aanvankelijk was voorzien. Verder is de mogelijkheid van de beslissing tot niet-ontvankelijkheid op de enkele grond dat een schriftuur houdende grieven niet of niet tijdig is ingediend, expliciet in de wet is opgenomen. De termijn waarbinnen een schriftuur moet worden ingediend is gesteld op veertien dagen. Het wetsvoorstel geeft de rechter in hoger beroep nog wel de ruimte om ambtshalve toch de behandeling van het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep over te gaan, ook al zijn schriftelijke grieven niet of niet tijdig ingediend. Het is dan aan de rechter te bepalen of dan wel andere gevolgen aan het vormverzuim moeten worden verbonden. (...)

Het derde lid schept de mogelijkheid een door het openbaar ministerie ingesteld hoger beroep zonder onderzoek van de zaak zelf niet-ontvankelijk te verklaren op de enkele grond dat geen schriftuur, houdende grieven tegen het in eerste aanleg gewezen vonnis, is ingediend." (Kamerstukken II 2005/06, 30 320, nr. 3, p. 12, 36 en 51).

2.5. Het eerste middelonderdeel berust op de opvatting dat art. 416, derde lid, Sv slechts van toepassing is indien geen schriftuur wordt ingediend. Die opvatting is onjuist. Die bepaling is mede van toepassing op een geval als het onderhavige, waarin de schriftuur niet tijdig is ingediend (vgl. HR 7 juli 2009, LJN BI 4078). Dit onderdeel van het middel faalt dus.

2.6.1. Het tweede middelonderdeel klaagt dat het Hof heeft miskend dat uit het derde lid van art. 416 Sv volgt dat de rechter alleen zonder onderzoek van de zaak de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in het hoger beroep kan uitspreken. Een dergelijke niet-ontvankelijk-verklaring is volgens de steller van het middel daarom niet mogelijk nadat een onderzoek van de zaak zelf heeft plaatsgevonden, zoals in de onderhavige zaak het geval is.

2.6.2. Dit middelonderdeel is eveneens tevergeefs voorgesteld. Noch uit de tekst, noch uit de geschiedenis van art. 416, derde lid, Sv volgt dat de rechter uitsluitend zonder onderzoek van de zaak zelf de niet-ontvankelijk-verklaring van het hoger beroep van de officier van justitie kan uitspreken. Een dergelijke beslissing kan dus ook na dat onderzoek worden gegeven.

2.7.1. Het derde middelonderdeel klaagt dat de bestreden beslissing ontoereikend is gemotiveerd.

2.7.2. De beantwoording van de vraag of het belang van het appel zwaarder dient te wegen dan het belang dat is gemoeid met het verbinden van niet-ontvankelijkheid in het hoger beroep aan het verzuim van het openbaar ministerie om een appelschriftuur in te dienen, is in hoge mate afhankelijk van de aan de feitenrechter voorbehouden weging en waardering van de omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat het oordeel van de feitenrechter daaromtrent in cassatie slechts in beperkte mate kan worden getoetst. Het oordeel van het Hof, daarop neerkomend, dat het belang van het ingestelde beroep in het onderhavige geval niet vergt dat een niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in het beroep achterwege dient te blijven, is ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk. Ook dit middelonderdeel slaagt niet.

3. Beoordeling van het eerste middel

3.1. Het middel klaagt dat het Hof het vonnis van de Politierechter ten onrechte heeft vernietigd.

3.2. Het middel slaagt. Dit betekent dat het bestreden arrest niet in stand kan blijven voor zover daarbij het vonnis van de Politierechter is vernietigd.

4. Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat als volgt moet worden beslist.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend voor zover daarbij het vonnis van de Politierechter is vernietigd;

verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen, H.A.G. Splinter-van Kan, W.F. Groos en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 2 februari 2010.