Home

Hoge Raad, 13-01-2009, BG4990, 08/01749 W

Hoge Raad, 13-01-2009, BG4990, 08/01749 W

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
13 januari 2009
Datum publicatie
13 januari 2009
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BG4990
Formele relaties
Zaaknummer
08/01749 W

Inhoudsindicatie

Wots-zaak. Art. 31a Wots. Het oordeel van de Rb dat het vonnis waarvan de overname van de tul wordt verzocht, niet mede tot verbeurdverklaring maar tot de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel strekt, is niet onbegrijpelijk. Voorts heeft de Rb kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat de situatie a.b.i. art. 31a.2 Wots zich niet voordeed. Dit oordeel geeft, gelet op art. 31a Wots en de wetsgeschiedenis op deze bepaling, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Daarbij heeft de HR in aanmerking genomen dat door de Rb is vastgesteld dat de Duitse autoriteiten de tul van de ontnemingsmaatregel ten bedrage van € 75.000,? hebben verzocht, en dat zij hebben verzocht de tul te beperken tot het in NL inbeslaggenomen geldbedrag.

Uitspraak

13 januari 2009

Strafkamer

nr. 08/01749 W

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 7 maart 2008, nummer RK 08/426, omtrent een verzoek van de Duitse autoriteiten tot overname van de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing tegen:

[Veroordeelde], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Midden Holland, locatie De Geniepoort" te Alphen aan den Rijn.

1. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de veroordeelde. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2. Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dat behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3. Beoordeling van het tweede middel

3.1. Het middel klaagt dat de Rechtbank, gelet op art. 31a, tweede lid, Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (Wots), ten onrechte de maatregel tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel heeft opgelegd.

3.2. De bestreden uitspraak houdt met betrekking tot de opgelegde maatregel het volgende in:

"Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Landgericht Hamburg niet de verbeurdverklaring over het bedrag van € 75.000 uitgesproken. Het vonnis strekt te dien aanzien daarentegen tot de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van genoemd bedrag. Met betrekking tot de vordering van de officier van justitie op dit punt overweegt de rechtbank als volgt.

Er is € 65.700,- aangetroffen tijdens de doorzoeking van de woning van de veroordeelde in Nederland. Dit geld werd inbeslaggenomen en gestort op een rekeningnummer van de regiopolitie Haaglanden. De veroordeelde heeft ter terechtzitting van het Landgericht Hamburg (Bondsrepubliek Duitsland) afstand gedaan van dit geld. Het Landgericht Hamburg heeft vastgesteld dat de veroordeelde in totaal bijna 29 kilo cocaïne voor een bedrag van € 30.500 per kilogram heeft verkocht. Het Landgericht heeft de sanctie van ontneming van wederrechtelijke verkregen voordeel voor een bedrag van € 75.000 uitgesproken. Deze matiging van het te ontnemen wederrechtelijk verkregen voordeel heeft het Landgericht gemotiveerd door te verwijzen naar overwegingen van resocialisatie van de verdachte. Uit de brief van het openbaar ministerie Hamburg van 1 augustus 2007, waarin verlof tot tenuitvoerlegging van het vonnis ten aanzien van de opgelegde ontnemingssanctie voor € 75.000 wordt verzocht, blijkt dat deze ontnemingssanctie zijn grondslag vindt in de met de strafbare feiten verkregen geldbedragen.

De rechtbank zal verlof verlenen tot tenuitvoerlegging van het door het Landgericht Hamburg opgelegde sanctie strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ter hoogte van het inbeslaggenomen bedrag van € 65.700. Deze matiging wordt gegrond op de omstandigheid dat de veroordeelde in Duitsland al afstand heeft gedaan van dit inbeslaggenomen geld en op deze wijze - in overeenstemming met de hiervoor genoemde resocialisatiegedachte - met een schone lei kan beginnen."

3.3. Art. 31a Wots luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

"1. Verlof tot tenuitvoerlegging van een in de vreemde Staat opgelegde sanctie strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden beperkt tot de tenuitvoerlegging van de verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat, dat in omvang slechts een gedeelte van dat voordeel vertegenwoordigt.

2. Indien de in de vreemde Staat opgelegde sanctie strekt tot de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, spreekt de rechtbank, indien de vreemde Staat uitdrukkelijk heeft verzocht die sanctie slechts ten uitvoer te leggen op voorwerpen die dat voordeel vertegenwoordigen, de verbeurdverklaring daarvan uit. In dat geval is de rechtbank niet gebonden aan beperkingen ingevolge artikel 33a, eerste lid, onder a., van het Wetboek van Strafrecht.

(...)"

3.4. De geschiedenis van de totstandkoming van art. 31a Wots houdt - voor zover in cassatie van belang - het volgende in:

"Het nieuw voorgestelde artikel 31a bevat enkele bijzondere voorschriften met het oog op de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van buitenlandse confiscatiesancties te voeren exequatur procedure en de tegen een als gevolg van een dergelijke procedure genomen beslissing openstaande rechtsmiddelen.

In het eerste lid wordt rekening gehouden met de mogelijkheid dat niet de gehele in het buitenland opgelegde confiscatiesanctie in Nederland behoeft te worden ten uitvoer gelegd. Die situatie zal zich in feite alleen voordoen in gevallen waarin die sanctie de gedaante heeft van een waardeconfiscatie of in Nederland in de vorm van een krachtens art. 36e Sr opgelegde ontnemingsmaatregel wordt tenuitvoergelegd. Het kan immers zijn dat een gedeelte van het bedrag dat met de sanctie is gemoeid, reeds in de verzoekende Staat en/of in een derde Staat is geïncasseerd of verhaald. Dan blijft er in Nederland niet meer dan het restant te executeren.

Het kan ook zijn, dat uit het onderzoek blijkt dat de sanctie niet voor het volle nog te executeren bedrag in Nederland zal kunnen worden tenuitvoer gelegd wegens gebrek aan hier te lande aanwezige voorwerpen waarop dat bedrag kan worden verhaald.

In die gevallen moet de rechter bij machte zijn zijn verlof tot tenuitvoerlegging te beperken." (Kamerstukken II 1990/91, 22 083, nr. 3, p. 22.)

3.5. Het oordeel van de Rechtbank dat het vonnis waarvan de overname van de tenuitvoerlegging wordt verzocht, niet mede tot verbeurdverklaring maar tot de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel strekt, is niet onbegrijpelijk. Voorts heeft de Rechtbank kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat de situatie als bedoeld in art. 31a, tweede lid, Wots zich niet voordeed. Dit oordeel geeft, gelet op art. 31a Wots en de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Daarbij heeft de Hoge Raad in aanmerking genomen dat door de Rechtbank is vastgesteld dat de Duitse autoriteiten de tenuitvoerlegging van de ontnemingsmaatregel ten bedrage van € 75.000,? hebben verzocht, en dat zij hebben verzocht de tenuitvoerlegging te beperken tot het in Nederland inbeslaggenomen geldbedrag.

3.6. Het middel faalt.

4. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 13 januari 2009.