Home

Hoge Raad, 28-10-2008, BE9817, 01826/07

Hoge Raad, 28-10-2008, BE9817, 01826/07

Inhoudsindicatie

Lokfiets. Uitlokking? Vooropgesteld moet worden dat het plaatsen door de politie van een zogenaamde lokfiets teneinde aldus fietsendieven op heterdaad te kunnen betrappen, op zichzelf niet ongeoorloofd is, ook al steunt dit handelen niet op een specifieke wettelijke regeling. ‘s Hofs oordeel komt erop neer dat i.c. geen sprake is geweest van onrechtmatig handelen door de politie omdat verdachte door het plaatsen van de lokfiets niet is gebracht tot andere handelingen dan die waarop zijn opzet reeds tevoren was gericht. Dat oordeel is onjuist noch onbegrijpelijk. De HR neemt hierbij in aanmerking dat de politie te dezen niet meer heeft gedaan dan het plaatsen van de desbetreffende fiets op een plek waar veel andere fietsen plegen te worden gestald en waar veelvuldig fietsen worden gestolen, om vervolgens af te wachten wat er met de lokfiets zou gebeuren. De enkele omstandigheid dat die fiets niet was afgesloten, dwingt niet tot een ander oordeel. CAG: anders.

Uitspraak

28 oktober 2008

Strafkamer

nr. S 01826/07

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, van 21 februari 2007, nummer 24/001967-06, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Noord, locatie De Grittenborgh" te Hoogeveen.

1. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. A.R. Maarsingh en mr. A.C. Huisman, beiden advocaat te Deventer, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.

2. Beoordeling van de middelen

2.1. De middelen komen op tegen het oordeel van het Hof over het gebruik in de onderhavige zaak van een zogenoemde lokfiets door de politie. Zij lenen zich voor gezamenlijke bespreking.

2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij, kort gezegd, een fiets heeft gestolen.

2.2.2. De bewezenverklaring steunt onder meer op een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudend als relaas van de verbalisanten:

"Op 22 maart 2006 bevonden wij ons nabij de in-/uitgang van het NS station te Deventer. Wij waren aldaar in het kader van het fietsenproject van de politie Colmschate aan het posten op fietsendieven. Door ons was ter hoogte van de kaartjesautomaat nabij de in-/uitgang van het station een onafgesloten damesfiets gestald van het merk Gazelle, type Touche, kleur grijs en voorzien van het framenummer [0001]. Wij zagen dat er een manspersoon richting onze onafgesloten damesfiets liep. Wij zagen dat de man het stuur van de fiets vastpakte, op de fiets ging zitten en vervolgens wegfietste. We zijn uit ons dienstvoertuig gestapt, hebben verdachte na een kleine 30 meter ingehaald en hebben hem vervolgens aangehouden. De verdachte herkenden wij als de ons ambtshalve bekende [verdachte] uit [woonplaats]."

2.2.3. De bestreden uitspraak houdt met betrekking tot ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweren het volgende in:

"De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, daar verbalisanten zich op onrechtmatige wijze hebben bediend van een niet geëigend opsporingsmiddel (...).

De voorzitter verwerpt dit verweer. Uit het (...) proces-verbaal d.d. 22 maart 2006 blijkt dat verbalisanten nabij het NS station te Deventer aan het posten waren op fietsendieven in het kader van een fietsenproject van de politie Colmschate. Ze hadden daartoe een zogenoemde lokfiets geplaatst op een plek waar veelvuldig fietsendiefstallen plaatsvinden. Niet gebleken is dat verbalisanten hebben beoogd juist deze specifieke verdachte de fiets te doen meenemen. Verdachte is door hen niet gebracht tot andere handelingen dan die waarop zijn opzet reeds was gericht. Nu er geen sprake is geweest van uitlokking, is ook artikel 6 EVRM, in de zin van een eerlijk proces, niet geschonden. Anders dan de raadsman betoogt, is het verdenkingscriterium hier niet van toepassing. Op het moment van plaatsen van de fiets was er immers nog niemand als verdachte in beeld.

De politie is gebleven binnen de grenzen die aan rechtmatige opsporing dienen te worden gesteld. Het Openbaar Ministerie is derhalve ontvankelijk in de vervolging."

(...)

"Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat het bewijs (de constatering van politie dat [verdachte] de fiets heeft meegenomen) van bewijsvoering moet worden uitgesloten. Een redelijke uitleg van het hiervoor weergegeven standpunt van de raadsman brengt met zich dat de raadsman kennelijk heeft bedoeld, dat, wanneer de politie geen lokfiets zou hebben geplaatst, de politie ook de wegnemingshandeling door verdachte niet zou hebben geconstateerd. De voorzitter verwerpt het standpunt van de raadsman, nu het plaatsen van een lokfiets op een locatie waar naar algemene ervaringsregels (bij een NS station) fietsen worden gestolen niet als een onrechtmatige opsporingsmethode heeft te gelden. Ook een andere reden om tot bewijsuitsluiting over te gaan is niet aannemelijk geworden."

2.3. Vooropgesteld moet worden dat het plaatsen door de politie van een zogenoemde lokfiets teneinde aldus fietsendieven op heterdaad te kunnen betrappen, op zichzelf niet ongeoorloofd is, ook al steunt dit handelen niet op een specifieke wettelijke regeling. Voor zover de middelen dit miskennen, falen ze.

2.4. Voor zover de middelen klagen dat in het onderhavige geval het plaatsen van een lokfiets ongeoorloofd was en dat het Hof het daarop steunende beroep op de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging dan wel bewijsuitsluiting ten onrechte, dan wel ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen, falen ze eveneens.

Het oordeel van het Hof komt erop neer dat in het onderhavige geval geen sprake is geweest van onrechtmatig handelen door de politie omdat de verdachte door het plaatsen van de lokfiets niet is gebracht tot andere handelingen dan die waarop zijn opzet reeds tevoren was gericht. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk in het licht van 's Hofs hiervoor onder 2.2.3 weergegeven vaststellingen. De Hoge Raad heeft hierbij in aanmerking genomen dat - naar volgt uit het verhandelde ter terechtzitting - de politie te dezen niet meer heeft gedaan dan het plaatsen van de desbetreffende fiets op een plek waar veel andere fietsen plegen te worden gestald en waar veelvuldig fietsen worden gestolen, om vervolgens af te wachten wat met de lokfiets zou gebeuren. De enkele omstandigheid dat die fiets niet was afgesloten, dwingt niet tot een ander oordeel.

3. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 28 oktober 2008.

Mr. Thomassen is buiten staat dit arrest te ondertekenen.