Home

Hoge Raad, 19-12-2000, AA9745, 01926/99

Hoge Raad, 19-12-2000, AA9745, 01926/99

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
19 december 2000
Datum publicatie
16 augustus 2001
ECLI
ECLI:NL:HR:2000:AA9745
Formele relaties
Zaaknummer
01926/99
Relevante informatie
Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-07-2023] art. 266

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

19 december 2000

Strafkamer

nr. 01926/99

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden

van 1 april 1999 in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, wonende te

[woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Leeuwarden van 18 augustus 1998 - de verdachte ter zake van 1. “eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd” en 2. “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd” veroordeeld tot vier weken gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

2. Geding in cassatie

2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.2. Het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal is niet binnen de door de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad binnengekomen.

3. Beoordeling van het middel

3.1. Het middel richt zich tegen het oordeel van het Hof met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit dat de termen “vuile homo’s”, “homofielen” en “vieze smerissen” beledigend zijn in de zin van art. 266 Sr.

3.2. Het Hof heeft dienaangaande overwogen:

“Het hof is met de raadsman van oordeel dat de term “homofielen” op zichzelf geen beledigend karakter heeft althans niet behoeft te hebben. Dat kan anders zijn, indien de term wordt gebruikt in een overigens wel beledigende context zoals deze in casu is ontstaan door het gebruik van de termen vuile homo’s, vieze smerissen, welke in het openbaar aan het adres van verbalisanten werden geuit. Door het samenstel van de gebruikte termen wordt naar het oordeel van het hof de eer en goede naam aangetast van ambtenaren van politie, tot wie zij zijn gericht”.

3.3. Aldus heeft het Hof, naar ook het middel stelt, de juiste maatstaf aangelegd voor de beoordeling van de vraag of de door de verdachte gebezigde woorden als beledigend in de zin van art. 266 Sr moeten worden aangemerkt.

3.4. Klaarblijkelijk heeft het Hof de woordcombinaties “vuile homo’s” en “vieze smerissen” beledigend geacht, hetgeen het Hof heeft kunnen doen zonder miskenning van de betekenis die aan die in art. 266 Sr voorkomende term toekomt. Tegen die achtergrond heeft het Hof het samenstel van uitlatingen waaronder het door de verdachte in samenhang met de genoemde uitlatingen gebezigde woord “homofielen” als beledigend aangemerkt. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.

3.5. De in het middel verdedigde opvatting dat woorden als de in de bewezenverklaring genoemde minder spoedig als beledigend kunnen worden bestempeld indien zij zijn gericht tot politieagenten, omdat dergelijke functionarissen uit hoofde van hun functie, waar het beledigende uitlatingen betreft, meer moeten kunnen verdragen dan anderen vindt in zijn algemeenheid geen steun in het recht.

3.6. Het middel is dus in zoverre tevergeefs voorgesteld.

3.7. Voor zover het middel nog de klacht behelst dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte de opzet tot beledigen heeft gehad, kan het niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering, nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Slotsom

Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.

5. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren

F.H. Koster en E.J. Numann, in bijzijn van de waarnemend-griffier H.H.A. de Nijs, en uitgesproken op 19 december 2000.