Home

Hoge Raad, 02-10-1979, AB7396 AJ4652, 70770

Hoge Raad, 02-10-1979, AB7396 AJ4652, 70770

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
2 oktober 1979
Datum publicatie
4 april 2013
ECLI
ECLI:NL:HR:1979:AB7396
Zaaknummer
70770
Relevante informatie
68 AWR

Uitspraak

ARREST

gewezen op het beroep in cassatie ingesteld tegen een vonnis van de Rb. te Groningen van 1 maart 1979 in de strafzaak tegen de verdachte Willem Andre Richard H., geboren te Wageningen op 13 nov. 1948, wonende te Glimmen.

1. De bestreden uitspraak

De Rb. heeft in hoger beroep met vernietiging van een vonnis van de Ktr. te Groningen van 20 nov. 1978, de verdachte ter zake van 'overtreding van een gedragsregel, vastgesteld bij art. 81 tweede lid, aanhef en onder a, RVV', veroordeeld tot een geldboete van vijf gulden, subs. een dag hechtenis.

2. Het cassatieberoep

Het beroep is ingesteld door

1. de verdachte, door of namens wie geen middelen van cassatie zijn voorgesteld, en

2. de OvJ in het Arr. Groningen, door wie het navolgende middel van cassatie is voorgesteld:

'Verzuim van vormen waarvan de naleving op straffe van nietigheid is voorgeschreven en/of schending van het Nederlandse recht, in het bijzonder van de artt. 29, 338, 339, 341, 350, 358, 359, 415 en 425 Sv.

Toelichting.

De Rb. heeft tot het bewijs van hetgeen bewezen is verklaard, mede gebruikt een ambtsedig p.- v., gesloten op 13 nov. 1978, opgemaakt door M.A.A. van Capelle, inspecteur van politie te Groningen, voorzover dit p.-v. een door gerequireerde aan de verbalisant afgelegde verklaring inhoudt als op pag. 3 van het bestreden vonnis opgenomen. Naar mijn mening heeft de Rb. dit ten onrechte gedaan. De Rb., heeft immers in het vonnis vastgesteld, dat uit voormeld p.-v. niet blijkt, dat aan de gerequireerde, voordat hij zijn verklaring aflegde, is medegedeeld, dat hij niet tot antwoorden verplicht was en heeft vervolgens overwogen, 'dat de Rb. het er derhalve voor houdt, dat genoemde mededeling niet is geschied.'

Voorts heeft de Rb. daaromtrent overwogen, 'dat het doen van die mededeling in deze fase van het onderzoek ook niet nodig is, omdat hier slechts sprake is van het inwinnen van informatie, waarvan niet gezegd kan worden, dat het is een verhoor, als bedoeld in art. 29 tweede lid Sv', doch het komt mij voor, dat dit onjuist is. Onder verhoor zal naar mijn mening gelet op de systematiek van het Wetboek al datgene verstaan moeten worden, wat de bedoeling heeft een verklaring van de verdachte, als bedoeld in art. 341 lid 1 of lid 2 te verkrijgen.

Toegespitst op deze zaak betekent dat, dat de eerste vraag van de verbalisant (naar het zijn van eigenaar/houder) nog wel te beschouwen is als het inwinnen van informatie; de tweede vraag (naar het tot stilstand brengen van de auto en dus naar het daderschap) is dat niet, omdat het evident de bedoeling van de verhorende ambtenaar was een verklaring van de verdachte, die tot het bewijs kon meewerken, te verkrijgen (vgl. HR 22 april 1969, NJ 1970, 125). Op grond van het bovenstaande had de Rb. voormeld p.-v. in zoverre niet voor het bewijs mogen gebruiken. Het vonnis is daarom niet naar de eis van de wet met redenen omkleed'.

3. De conclusie van OM

(…)

4. Bewezenverklaring en gebezigde bewijsmiddelen

5. Beoordeling van het middel

6. Slotsom

7. Beslissing